Rechtspraak
Appellant is werkzaam als directeur van een school. Op enig moment wordt appellant aangehouden door de politie, wegens het heimelijk kopiëren van sleutels van een lerares van de school waar appellant werkzaam is, het binnentreden van die woning bij haar afwezigheid en het kopiëren van privéfoto’s vanaf haar computer. Appellant wordt hiervoor veroordeeld door de strafrechter. Op verzoek van werkgeefster van appellant wordt zijn arbeidsovereenkomst met ingang van 1 oktober 2011 ontbonden wegens gewichtige redenen. Appellant vraagt een WW-uitkering aan bij UWV. UWV stelt vast dat appellant met ingang van 1 december 2011 recht heeft op een WW-uitkering. UWV weigert de WW-uitkering blijvend geheel, omdat appellant verwijtbaar werkloos is geworden vanwege de dringende reden die aan de werkloosheid ten grondslag ligt. Appellant kan daarvan volgens UWV een verwijt worden gemaakt. Appellant maakt hiertegen bezwaar, omdat volgens hem uit een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat aan zijn gedrag een psychiatrische stoornis ten grondslag ligt. UWV verklaart het bezwaar van appellant ongegrond. De rechtbank verklaart het beroep van appellant gegrond, omdat de verwijtbare werkloosheid appellant niet in overwegende mate kan worden verweten.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet meer in geschil dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden als bedoeld in artikel 24 lid 1 aanhef en onder a jo. lid 2 aanhef en onder a WW. Het gaat in hoger beroep om de vraag of een en ander appellant in overwegende mate kan worden verweten. De Raad heeft het noodzakelijk geacht zich voor de beantwoording van deze vraag te laten voorlichten door een medisch deskundige. In zijn rapport heeft de deskundige geconcludeerd dat appellant een fetisjismestoornis en een travestiestoornis heeft en dat zijn handelingen werden beïnvloed door deze ziektes. Dit betekent volgens de deskundige echter niet dat appellant, mede gelet op zijn bovengemiddelde intelligentieniveau, niet heeft kunnen inzien dat hij ethische en wettelijke grenzen overschreed en dat dit consequenties zou kunnen hebben voor zijn positie als directeur van een school. Uit het rapport van de deskundige blijkt dat appellant, ondanks de bij hem geconstateerde aandoeningen, in staat moet zijn geweest zijn handelingen te stoppen of in ieder geval daarvoor hulp te zoeken en dat het feit dat hij voor het eerst met zo’n escalatie van zijn gedrag werd geconfronteerd, hem daartoe aanleiding had moeten en kunnen geven. Hieruit volgt dat niet kan worden gezegd dat betrokkene het niet nakomen van de verplichting om werkloosheid te voorkomen niet in overwegende mate kan worden verweten. Gelet op het zorgvuldige, inzichtelijke en consistente onderzoek van de deskundige volgt de Raad het door hem uitgebrachte deskundigenrapport. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.