Rechtspraak
Appellant heeft de Nederlandse en Duitse nationaliteit. In verband met een hem in op 26 juni 2009 in Duitsland overkomen auto-ongeval heeft hij in Nederland een WIA-uitkering aangevraagd. Appellant correspondeert met UWV in een mengeling van Nederlands en Duits. Naar aanleiding van zijn aanvraag is appellant op 20 februari 2012 door een verzekeringsarts van UWV onderzocht. Mede op basis van vier door de verzekeringsarts ingewonnen medische expertises heeft de verzekeringsarts op 21 maart 2012 gerapporteerd dat de toestand van appellant niet is terug te voeren op een rechtstreeks gevolg van een ziekte of gebrek. Aan het slot van het rapport heeft de verzekeringsarts vermeld dat appellant in het buitenland verblijft en dat hij op 21 maart 2012 op de voicemail van appellant een bericht heeft ingesproken. Daarin heeft hij aangekondigd dat hij appellant een brief zal sturen met de mededeling dat de aanvraag om uitkering wordt afgewezen. De verzekeringsarts heeft deze brief nog op dezelfde dag aan appellant verzonden. Voorts heeft hij appellant te kennen gegeven dat hij binnen een maand na de dagtekening van de brief (21 maart 2012) kan verzoeken om toezending van de rapporten waarop het besluit berust. Aan het slot van de brief is vermeld dat een procesbegeleider van UWV binnen korte tijd de beslissing aan appellant zal sturen en dat hij, indien hij het daarmee niet eens is, in bezwaar kan gaan.
Appellant wacht het besluit van UWV niet af. Bij brief van 2 april 2012 heeft appellant, onder verwijzing naar de brief van de verzekeringsarts van 21 maart 2012, UWV een brief doen toekomen met als onderwerp: ‘Bezwaar geggen beslissing aanvraag arbeidsongeschiktheidsuitkering’. Bij brief van 10 april 2012 heeft UWV de ontvangst van de brief van 2 april 2012 bevestigd en appellant te kennen gegeven uit zijn brief te hebben begrepen dat hij het niet met de beslissing eens is. UWV heeft appellant voorts te kennen gegeven dat de beslissing op 2 april 2012 nog niet verzonden was, dat deze hem op 11 april zal worden toegestuurd en dat appellant binnen zes weken na de dagtekening daartegen bezwaar kan maken. Bij de door UWV en de rechtbank als bezwaarschrift aangemerkte brief van 16 juli 2013 heeft appellant UWV verzocht zijn bezwaar ‘nochmal juridisch [te] beroepen’. Bij besluit van 16 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft UWV de als bezwaarschrift tegen het besluit van 11 april 2012 aangemerkte brief van appellant van 16 juli 2013 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
De Raad oordeelt als volgt. De brief van appellant van 2 april 2012 moet zowel naar vorm als inhoud beschouwd worden als een bezwaarschrift in de zin van artikel 7:1 van de Awb. In het opschrift van de brief is ondubbelzinnig vermeld dat beoogd wordt bezwaar te maken tegen de beslissing op de aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Uit de brief van UWV van 10 april 2012 blijkt dat UWV dit onderkend heeft. Omdat UWV eerst bij brief van 11 april 2012 formeel op de aanvraag van appellant heeft beslist, moet de brief van appellant van 2 april 2012 worden aangemerkt als een voor het begin van de termijn ingediend bezwaarschrift als bedoeld in artikel 6:10, eerste lid, van de Awb. Gelet op de stelligheid van de telefonische mededeling van de verzekeringsarts dat de aanvraag is afgewezen, gevolgd door de schriftelijke bevestiging daarvan bij brief van 21 maart 2012, kon appellant op 2 april 2012 redelijkerwijs menen dat het besluit tot afwijzing van zijn aanvraag al tot stand was gekomen. De omstandigheid dat de verzekeringsarts appellant er in het slot van zijn brief van 21 maart 2012 op heeft gewezen dat de beslissing hem nog zal worden toegestuurd en hij daartegen bezwaar kan maken, leidt in dit geval niet tot een ander oordeel. UWV heeft immers in zijn brief van 10 april 2012 onderkend dat appellant het niet eens was met de hem door de verzekeringsarts meegedeelde afwijzing van zijn aanvraag en dat appellant mede gelet op deze mededeling in de, ook uit zijn brief van 16 juli 2013 naar voren komende, veronderstelling heeft kunnen verkeren dat de bezwaarprocedure met zijn brief van 2 april 2012 een aanvang had genomen. Het hoger beroep slaagt en UWV wordt opgedragen het besluit van 11 april 2012 alsnog op de grondslag van het bezwaar te heroverwegen.