Naar boven ↑

Rechtspraak

Beperkingen als gevolg van angstklachten en het feit dat therapie is aangewezen, staan het hervatten in arbeid niet in de weg.

Appellante ontvangt een WW-uitkering. Vanuit die situatie meldt zij zich op 22 juli 2013 ziek vanwege een hersenschudding en schouderklachten. Nadien worden de klachten uitgebreid met angstklachten. Appellante bezoekt een aantal keer het spreekuur van de verzekeringsarts van UWV. Op 24 oktober 2013 concludeert de verzekeringsarts dat er geen objectiveerbare afwijkingen meer zijn, waardoor geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 24 oktober 2013 wordt de ZW-uitkering van appellante per 28 oktober 2013 beƫindigd. Appellante stelt tevergeefs bezwaar en beroep in. In hoger beroep stelt appellante zich op het standpunt dat haar belastbaarheid door UWV onjuist is ingeschat. Hierbij legt ze een rapport van de behandelend psycholoog over. Ook stelt appellante dat is uitgegaan van een onjuiste belasting van het werk als communicatieadviseur. UWV stelt dat is uitgegaan van het werk zoals door appellante zelf beschreven en dat de verzekeringsarts nader heeft gemotiveerd dat de functie van communicatieadviseur niet is onderschat.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante vanwege haar angstklachten beperkingen bij het verrichten van de arbeid zal ervaren, noch dat zij gebaat zal zijn bij therapie, maar anders dan de psychologe heeft aangevoerd, heeft de verzekeringsarts gemotiveerd dat het door appellante hervatten in haar arbeid, aan het kunnen volgen van therapie niet in de weg staat. De ingebrachte medische stukken leiden niet tot een ander oordeel. Aan het rapport van de psychologe wordt geen doorslaggevende betekenis toegekend, omdat daarin niet inzichtelijk en overtuigend is gemotiveerd op welke (objectieve) onderzoeksbevindingen de daarin gestelde diagnose is gebaseerd. Het hoger beroep slaagt niet.