Rechtspraak
Vanaf eind oktober 2011 is appellant werkzaam voor Stichting X. Op 20 juli 2012 wordt de arbeidsovereenkomst tussen appellant en Stichting X met ingang van 1 augustus 2012 ontbonden. Op 30 juli 2012 meldt appellant zich ziek, waardoor hij van 1 augustus 2012 tot 21 juni 2013 een ZW-uitkering van UWV ontvangt. Met ingang van 21 juni 2013 ontvangt appellant een WW-uitkering, berekend naar een dagloon van € 175,75. Appellant is het niet eens met de hoogte van het dagloon en maakt daartegen bezwaar. Hij verzoekt UWV om de in het refertejaar opgebouwde maar niet uitbetaalde bedragen aan eindejaarsuitkering en bindingstoelage bij de dagloonberekening te betrekken. UWV voldoet niet aan het verzoek van appellant en verklaart zijn bezwaar ongegrond. Ook het beroep van appellant wordt door de rechtbank ongegrond verklaard. In hoger beroep stelt appellant zich, voor zover hier van belang, op het standpunt dat in zijn geval het tot 1 juni 2013 geldende Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit dagloonregels) in plaats van het Dagloonbesluit van toepassing is, omdat hij met ingang van 1 augustus 2012 is ontslagen en hem uitsluitend vanwege het ontvangen van een ZW-uitkering pas met ingang van 21 juni 2013 een WW-uitkering is uitbetaald. Voorts voert hij aan dat UWV in zijn geval het Dagloonbesluit onjuist heeft toegepast, omdat de in het refertejaar opgebouwde maar niet uitbetaalde bedragen aan eindejaarsuitkering en bindingstoelage wél tot het loon behoren. Voor zover deze aanspraken niet behoren tot het loon, dienen deze aanspraken te worden betrokken bij de dagloonberekening omdat zij in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar waren. Tot slot betoogt appellant dat het Dagloonbesluit ongelijkheid en willekeur bewerkstelligt, omdat uitsluitend afhankelijk van de ontslagdatum delen van de bindingstoelage en de eindejaarsuitkering de ene keer wel en de andere keer niet meetellen bij de berekening van het dagloon.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Op grond van artikel 26 lid 2 Dagloonbesluit blijft het Besluit dagloonregels van toepassing op uitkeringen als bedoeld in dat besluit, waarvan de eerste uitkeringsdag is gelegen vóór de datum van intrekking, dus vóór 1 juni 2013. Op grond van artikel 26 lid 4 Dagloonbesluit wordt onder de eerste uitkeringsdag voor de WW verstaan de dag dat recht bestond op uitbetaling op grond van artikel 30 WW. In het geval van appellant is 21 juni 2013 de eerste uitkeringsdag voor de WW. Dit betekent dat het Dagloonbesluit op hem van toepassing is. Appellant heeft aan de hand van een vergelijking van zijn werkelijke ontslagdatum met twee andere fictieve ontslagdata betoogd dat het Dagloonbesluit leidt tot ongelijkheid en willekeur, omdat loonaanspraken die pas na afloop van het refertejaar worden uitbetaald niet worden meegenomen bij de berekening van het dagloon. Dit betoog wordt niet gevolgd. Onderkend wordt dat de regels die volgen uit de artikelen 2, 3, 4 en 5 van het Dagloonbesluit in verschillende situaties tot verschillende uitkomsten kunnen leiden, maar van die regels kan, onder andere gelet op de wijziging van artikel 45 WW per 1 juni 2013 en de daarbij gemaakte keuzen gericht op vereenvoudiging van wet- en regelgeving, niet gezegd worden dat zij in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur. Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever geweest om bij de vaststelling van het WW-dagloon zo veel mogelijk uit te gaan van de loonopgave van de werkgever over wat in het refertejaar daadwerkelijk is uitbetaald in de dienstbetrekking waaruit de werknemer werkloos is geworden. Er is geen grond om de hier genoemde artikelen van het Dagloonbesluit buiten toepassing te laten. UWV is bij de vaststelling van het dagloon uitgegaan van een refertejaar van 1 juli 2011 tot en met 30 juni 2012. Daarbij heeft UWV ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat appellant vanaf 30 juli 2012 ziek was. Uit artikel 2 lid 1 Dagloonbesluit volgt dat in het geval van appellant het refertejaar loopt van 1 juni 2011 tot en met 31 mei 2012. Aan deze fout worden geen gevolgen verbonden, omdat appellant daarmee niet tekort is gedaan. Opgebouwde, maar in het refertejaar niet uitbetaalde, eindejaarsuitkering en bindingstoelage zijn geen vorm van loon in de zin van artikel 3 lid 1 Dagloonbesluit. Artikel 3 lid 1 Dagloonbesluit beperkt het loon voor de dagloonvaststelling ZW en WW, behoudens hier niet relevante uitzonderingen, namelijk tot het loon dat is genoten in het refertejaar uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden. De opgebouwde maar niet uitbetaalde eindejaarsuitkering en bindingstoelage worden ook niet op grond van artikel 4 lid 2 Dagloonbesluit gerekend tot het in aanmerking te nemen loon voor dagloonvaststelling, omdat de aanspraken in het refertejaar niet vorderbaar waren. De eindejaarsuitkering was niet vorderbaar, omdat volgens de cao de uitbetaling daarvan in situaties van ontslag plaatsvindt aansluitend aan dat ontslag. De bindingstoelage was ook niet vorderbaar, omdat deze jaarlijks pas wordt toegekend in de maand augustus. Conclusie is dat UWV, afgezien van een onjuiste maar voor appellant niet nadelige bepaling van het refertejaar, het dagloon heeft vastgesteld in overeenstemming met artikel 45 van de WW en het Dagloonbesluit. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.