Rechtspraak
Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 13 februari 2008, 14 juni 2012, 12 juni 2013 en 2 december 2013 heeft hij zich ziek gemeld in verband met psychische klachten. Op 24 december 2013 heeft appellant het bezoekuur van de arts van UWV bezocht. Vanaf die dag wordt hij geschikt geacht voor maatgevende arbeid en heeft hij geen recht meer op een uitkering op grond van de ZW. Op 6 februari heeft hij bezwaar gemaakt. Dit is ongegrond verklaard door UWV en onderbouwd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat UWV aandacht heeft besteed aan alle klachten en er geen aspecten zijn gemist. Overwogen is dat het oordeel van de primaire arts dat er geen sprake is van een depressieve stoornis of andere psychopathologie, is onderschreven door de verzekeringsarts. Dat appellant veel stressklachten heeft omdat hij werkloos is, is geen reden tot het aannemen van arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om voorafgaand aan de zitting de beroepsgronden met medische informatie te onderbouwen.
In hoger beroep heeft appellant gehandhaafd wat hij in bezwaar en beroep had aangevoerd en benadrukt dat hij forse depressieve klachten ervaart, die hem in het dagelijks leven ernstig beperken. Daarnaast ervaart hij zeer veel stress. Hij heeft langdurig onder psychiatrische behandeling gestaan en voert aan dat hij in beroep geen nieuwe medische informatie heeft kunnen verstrekken, omdat hij toen niet meer onder behandeling stond. De Centrale Raad van Beroep is van mening dat geen nieuwe gronden zijn aangevoerd, dat de rechtbank de beroepsgronden voldoende heeft besproken en dat appellant terecht geschikt is geacht voor arbeid. De Centrale Raad van Beroep laat het oordeel van de rechtbank in stand.