Naar boven ↑

Rechtspraak

UWV heeft inzichtelijk gemotiveerd dat appellant vanaf 1 juli 1996 werkzaamheden heeft verricht waaraan een loonwaarde kan worden toegeschreven. Terecht zijn de geschatte inkomsten in mindering gebracht op de WAO-uitkering.

Appellant was werkzaam als internationaal vrachtwagenchauffeur toen hij in 1995 is uitgevallen wegens een verkeersongeval, waarbij hij een whiplashtrauma heeft opgelopen. Appellant ontvangt vanaf 11 januari 1996 een uitkering op grond van de WAO, waarbij hij is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%. Naar aanleiding van ontvangen informatie van de ex-echtgenote van appellant stelt UWV een onderzoek in naar zijn werkzaamheden als internationaal vrachtwagenchauffeur. Op grond van de bevindingen verlaagt UWV onder toepassing van artikel 44 WAO bij besluit van 5 december 2011 met ingang van 1 juli 1996 de uitbetaling van de WAO-uitkering naar € 847,38 bruto per maand. Bij besluit van 7 december 2011 stelt UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op grond van praktische verdiensten met ingang van 1 september 1999 vast op 35 tot 45%. Een bedrag van bruto € 168.315,18 aan onverschuldigd betaalde WAO-uitkering over de periode van 1 juli 1996 tot en met 31 oktober 2011 wordt teruggevorderd. In hoger beroep stelt appellant uitdrukkelijk geen werkzaamheden te hebben verricht voor de Firma.

De Raad oordeelt als volgt. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat UWV inzichtelijk heeft gemotiveerd dat appellant vanaf 1 juli 1996 werkzaamheden heeft verricht waaraan een loonwaarde kan worden toegeschreven. Dit blijkt afdoende uit het onderzoeksrapport van 26 april 2011, waarin tot de conclusie is gekomen dat appellant zeker in de jaren 1996 tot en met 1999 vrijwel dagelijks als internationaal vrachtwagenchauffeur heeft gewerkt. Voor de berekening van de inkomsten uit arbeid wordt voorop gesteld dat degene die een WAO-uitkering ontvangt op grond van artikel 80 lid 1 WAO verplicht is om uit eigen beweging mededeling te doen van zijn inkomsten uit arbeid. Daarbij geldt dat indien achteraf de omvang van de in strijd met deze wettelijke bepaling verzwegen inkomsten niet meer kan worden bepaald aan de hand van betrouwbare schriftelijke gegevens, UWV deze inkomsten op een redelijke wijze mag schatten. De betrokken uitkeringsontvanger heeft dan vervolgens de mogelijkheid om de juistheid van de op basis van deze schatting vastgestelde bedragen te weerleggen met ondubbelzinnige, concrete en verifieerbare inkomensgegevens. Het risico dat relevant geachte feiten en omstandigheden niet aannemelijk worden gemaakt ligt bij de uitkeringsontvanger. UWV heeft de inkomsten geschat aan de hand van de gegevens zoals deze zijn neergelegd in het onderzoeksrapport van 26 april 2011. Dat is een redelijke schatting. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de arbeidsdeskundige in het rapport van 26 september 2011 inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom is besloten om niet aan te sluiten bij toen geldende CAO-bepalingen, maar om appellant hetzelfde inkomen toe te rekenen als zijn ex-echtgenote. Appellant heeft geen ondubbelzinnige, concrete en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij in de hier van belang zijnde periode minder inkomsten uit arbeid heeft genoten. UWV heeft de geschatte inkomsten dan ook terecht in mindering gebracht op de WAO-uitkering van appellant.