Rechtspraak
Appellante heeft zich op 23 september 2010 ziek gemeld met fysieke en psychische klachten. Op enig moment is appellante in het kader van re-integratie aangepaste werkzaamheden gaan verrichten, maar deze werkhervattingen bleken niet duurzaam. Op 15 september 2011 heeft appellante zich wederom ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft haar geadviseerd om op 3 november 2011 te beginnen met haar nieuwe functie en tot die tijd licht administratief binnenwerk te verrichten. Appellante heeft zich, tegen het advies van de bedrijfsarts in, wederom ziek gemeld. Werkgever heeft deze ziekmelding niet geaccepteerd. Appellante is door de werkgever uitgenodigd op gesprek. Hierin heeft appellante aangegeven te denken aan ontslag, de werkgever heeft gewezen op de grote impact hiervan. Op 7 november 2011 heeft appellante schriftelijk om ontslag verzocht, dit is per 16 december 2011 verleend. Op 8 december 2011 heeft appellante een ZW-uitkering aangevraagd en met ingang van 16 december 2011 heeft zij hierop een voorschot ontvangen. Op 19 januari 2012 heeft UWV de ZW-uitkering afgewezen wegens benadelingshandeling. De uitkering is geheel en blijvend geweigerd. Hiertegen heeft appellante bezwaar gemaakt en beroep ingesteld; dit is beide ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd heeft dat de beschikbare medische gegevens geen aanwijzing bevatten voor psychische klachten die zo ernstig waren dat voortzetting van het dienstverband niet van appellante konden worden gevergd. Ook kan geen verminderde verwijtbaarheid worden aangenomen. In hoger beroep heeft appellante erkend dat ze een benadelingshandeling heeft gepleegd, maar zij stelt dat dit haar niet (in overwegende mate) kan worden verweten. UWV heeft volgens haar onvoldoende gemotiveerd waarom appellante een verwijt kan worden gemaakt betreft de ontslagname.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de benadelingshandeling moet worden gekwalificeerd als het schenden van een verplichting in de vierde categorie uit artikel 7 aanhef en onder a Maatregelenbesluit, waarbij een blijvende gehele weigering past, tenzij het de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten. Appellante had op moment van ontslagverlening wel last van spanningsklachten en psychische beperkingen, maar deze waren niet dusdanig dat ze de gevolgen van haar verzoek tot ontslag niet zou kunnen hebben overzien. De Centrale Raad van Beroep laat de uitspraak van de rechtbank in stand.