Rechtspraak
Appellant ontvangt in de periode van 1 juli 2011 tot 12 april 2012 een WW-uitkering, gebaseerd op 32 arbeidsuren per week. Op 16 mei 2012 wordt in de woning van appellant een hennepkwekerij aangetroffen. Appellant wordt naar aanleiding daarvan verhoord door de politie. Uit de verklaring die appellant bij de politie aflegt, volgt dat hij betrokken is geweest bij de kwekerij en eigenaar is van de planten en goederen behorende bij de kwekerij. Naar aanleiding van het verhoor door de politie neemt UWV aan dat appellant in de periode van 2 januari 2012 tot en met 15 mei 2012 werkzaamheden heeft verricht in de hennepkwekerij in zijn woning en dat appellant om die reden over die periode geen recht heeft gehad op WW-uitkering. UWV merkt appellant voor die betreffende periode aan als zelfstandig ondernemer. Om die reden trekt UWV de WW-uitkering in en wordt vervolgens de onverschuldigd betaalde WW-uitkering over de periode van 1 januari 2012 tot 12 april 2012 teruggevorderd. Appellant gaat hiertegen in bezwaar. Hij stelt namelijk dat hij geen werkzaamheden heeft verricht voor de kwekerij, maar slechts een ruimte ter beschikking heeft gesteld aan een man die de kwekerij heeft opgebouwd. Appellant benadrukt daarbij dat hij geen eigenaar was van de kwekerij en daarvan ook geen verdiensten heeft gehad. Het bezwaar van appellant wordt ongegrond verklaard. Vervolgens gaat appellant in beroep, hetgeen gegrond wordt verklaard. De rechtbank is van oordeel dat kan worden geconcludeerd dat appellant zelfstandige werkzaamheden heeft verricht in het kader van de hennepkwekerij, maar acht niet door UWV aangetoond dat appellant met deze werkzaamheden al is begonnen op 2 januari 2012. De rechtbank stelt de aanvang van de werkzaamheden vast op 19 maart 2012. In hoger beroep handhaaft appellant zijn standpunt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. De Raad ziet geen reden om de door de appellant ondertekende verklaring naar aanleiding van het verhoor door de politie niet als uitgangspunt te nemen. Daaruit volgt dat appellant werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht. Tijdens het verhoor door de politie is echter niet gevraagd naar de precieze omvang van de bemoeienis van appellant met de kwekerij. Daardoor staat niet onder meer vast dat appellant voor 32 uur per week werkzaamheden heeft verricht. Bij gebreke van nadere informatie van appellant over de gang van zaken bij de opbouw van de kwekerij heeft UWV kunnen aannemen dat appellant daarmee in de week van 19 maart 2012 gedurende 32 uur bezig is geweest. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het risico dat deze aanname in het nadeel van appellant uitvalt, voor risico van appellant komt. Onder verwijzing van een eerdere uitspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2012:BX4015) wordt geoordeeld dat de rechtbank in navolging van UWV de werkzaamheden van appellant voor de kwekerij terecht heeft aangemerkt als werkzaamheden als zelfstandige. Appellant heeft zijn werknemerschap over die uren verloren. Nu appellant UWV niet heeft geïnformeerd over die werkzaamheden, heeft UWV de WW-uitkering van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.