Rechtspraak
Op 6 maart 2012 heeft appellant een vaststellingsovereenkomst getekend, waarin is bepaald dat de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2012 is beëindigd. Per 28 februari 2012 heeft appellant zich ziekgemeld bij UWV. Bij besluit van 21 augustus 2012 weigert UWV de ZW-uitkering omdat appellant een benadelingshandeling zou hebben gepleegd door akkoord te gaan met beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt. UWV heeft daarop het besluit herroepen en appellant alsnog met ingang van 1 juni 2012 een ZW-uitkering toegekend, berekend op basis van een dagloon van 19,19 euro. Appellant stelt beroep in dat zich richt tegen de hoogte van het dagloon en stelt dat het dagloon moet worden gebaseerd op een fulltime salaris omdat hij fulltime werkte. Dit is ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat voor meerekenen van het fulltime salaris in het refertejaar, niet voldoende is dat appellant aanspraak had op dit salaris. Om dit salaris in berekening van het dagloon mee te kunnen nemen, had appellant aan moeten tonen dat hij werkgeefster op niet mis te verstane wijze heeft gemaand het vorderbare loon aan hem uit te keren, wat niet is gedaan. Dit betekent dat niet is voldaan aan de voorwaarde uit artikel 2 lid 4 Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: Besluit). Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald. Daarnaast stelt hij dat dat hij wel heeft aangetoond dat het nog vorderbare loon niet tevens inbaar was.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Artikel 2 lid 1 Besluit bepaalt dat de werknemer geacht wordt zijn loon te hebben genoten in het aangiftevak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan. Op grond van artikel 2 lid 4 Besluit wordt onder loon mede begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar is, maar niet tevens inbaar is geworden. Voor artikel 2 lid 4 Besluit is onder meer vereist dat het volgens appellant vorderbare loon niet of niet geheel inbaar is gebleken. Op grond van de vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2013:2081) is het aan de werknemer om aan te tonen dat hij de werkgever in het refertejaar op niet mis te verstane wijze heeft gemaand het vorderbare loon aan hem uit te keren. Met de rechtbank oordeelt de raad dat appellant dit niet heeft aangetoond. Hierbij speelt geen rol of appellant op medische gronden hier al dan niet toe in staat is geweest. Het Besluit voorziet niet in de mogelijkheid om, zo daarvan sprake zou zijn, alsnog rekening te houden met het volgens appellant nog te ontvangen salaris (zie ook ECLI:NL:CRVB:2014:892). De Centrale Raad van Beroep laat de uitspraak in stand.