Rechtspraak
Werkgever is eigenrisicodrager voor de WGA met ingang van 1 januari 2012. Bij brief van 15 februari 2012 deelt UWV aan de werkgever mee dat dit betekent dat hij de WGA-uitkeringen van zijn (ex-)werknemers gaat betalen. Bij brief van 4 april 2012 geeft UWV vervolgens een voorlopig overzicht van de uitkeringen die voor risico van de werkgever komen gegeven, waarbij de naam van ex-werkneemster is vermeld. De werkgever wordt hierbij in de gelegenheid gesteld te reageren op dit voorlopige overzicht. De werkgever heeft niet gereageerd. Vervolgens neemt UWV een toerekeningsbesluit, gedateerd 24 april 2012. Het toerekeningsbesluit is in rechte komen vast te staan.
De werkgever stelt in bezwaar en beroep dat de WGA-uitkering vanaf 1 januari 2012 ten onrechte aan hem is toegerekend en ten onrechte op hem is verhaald, omdat hij, in gerechtvaardigd vertrouwen op de door de Belastingdienst verstrekte informatie en gelet op de informatieplicht van UWV, destijds bij de aanvraag van het eigenrisicodragerschap ervan uit mocht gaan dat de WGA-uitkering van de ex-werkneemster was beëindigd. Het bezwaar wordt ongegrond verklaard. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. In hoger beroep staat de vraag centraal in hoeverre de werkgever mocht vertrouwen op de van de Belastingdienst verkregen instroomlijsten en de beschikking van 23 november 2011, waaruit bleek, zo stelt de werkgever, dat over de jaren 2009 en 2010 geen sprake was van aan de ex-werkneemster toegekende WGA-uitkeringen die onder haar risico vielen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat bij de werkgever bekend was dat de ex-werkneemster per 10 oktober 2007 een WGA-uitkering was toegekend. Ook het besluit van 22 januari 2008, waarbij de loongerelateerde WGA-uitkering per 10 april 2008 is omgezet in een loonaanvullingsuitkering, was hem bekend. De werkgever heeft bij brief van 19 november 2009 een ontslagvergunning aangevraagd voor de ex-werkneemster, waaruit blijkt dat hij ervan op de hoogte was dat de ex-werkneemster op dat moment nog steeds een WGA-uitkering ontving en dat hij, evenals het Uwv, ervan op de hoogte was dat zij naast haar WGA-uitkering inkomsten uit arbeid had. Vervolgens heeft de werkgever haar met ingang van 31 januari 2010 ontslagen. De werkgever had op zijn minst moeten twijfelen aan de juistheid van de op 9 februari 2011 toegestuurde instroomlijst waarbij, in het kader van de gedifferentieerde premievaststelling, een overzicht was gegeven van WGA-toerekeningen aan de werkgever over 2009 en waarbij de ex-werkneemster niet was vermeld, en nader onderzoek moeten doen ten aanzien van de WGA-rechten van de ex-werkneemster. De beschikking van de Belastingdienst van 23 november 2011, waarin staat dat over 2010 geen WAO- en WGA-uitkeringen zijn betaald in het bedrijf van de werkgever, had de werkgever eveneens aanleiding moeten geven tot nader onderzoek. Door alleen af te gaan op informatie afkomstig van een ander bestuursorgaan (Belastingdienst) dan het bestuursorgaan dat de verhaalsbesluiten heeft genomen (UWV), welke informatie bovendien niet overeenkwam met de bij de werkgever bekende informatie over de WGA-rechten van de ex-werkneemster en was opgesteld in een ander kader, namelijk dat van de gedifferentieerde premievaststelling, heeft de werkgever niet voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht. De Raad onderschrijft het standpunt van UWV in hoger beroep dat de werkgever in 2011 navraag had moeten doen bij UWV over de uitkeringsrechten van de ex-werkneemster en niet zonder meer mocht vertrouwen op de juistheid van de verkregen informatie van de Belastingdienst. Voor wat betreft het door de rechtbank aangehaalde artikel 40 lid 16 Wfsv is de Raad, met UWV, van oordeel dat dit artikel niet ziet op de toerekening en/of het verhaal van WGA-uitkeringen op de eigenrisicodrager.