Naar boven ↑

Rechtspraak

Verwijtbare werkloosheid. Het hardnekkig weigeren te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten die door of namens werkgeefster zijn verstrekt vormt zowel objectief als subjectief een dringende reden voor ontslag.

Werknemer is sinds 28 september 2000 in dienst bij werkgeefster. Werkgeefster is eigenrisicodrager voor de WW. Sinds het vervallen van de functie van werknemer in 2010 was werknemer werkzaam als combinatiefunctionaris. In september 2010 is werknemer ten behoeve van die functie gestart met een ALO-opleiding. Werknemer is eind oktober 2010 met de opleiding gestopt. Werkgeefster verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden en vraagt een ontslagvergunning aan bij UWV. Ten grondslag aan deze verzoeken legt de werkgeefster dat zij geen mogelijkheid heeft om werknemer in te zetten als combinatiefunctionaris, omdat hij niet beschikt over een ALO-diploma. De verzoeken worden afgewezen. Discussie ontstaat omtrent de invulling van de functie. Uiteindelijk verschijnt werknemer meermaals niet op het werk. Op 29 maart 2012 verzoekt werkgeefster de kantonrechter de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn te ontbinden wegens gewichtige redenen, gelegen in een verandering van omstandigheden. Bij beschikking van 26 juni 2012 ontbindt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met werknemer met ingang van 1 juli 2012, zonder werknemer een vergoeding toe te kennen. Werknemer dient een aanvraag om een uitkering op grond van de WW in. Bij besluit van 4 januari 2013 brengt UWV werknemer met ingang van 10 december 2012 in aanmerking voor een WW-uitkering. Werkgeefster maakt hiertegen bezwaar. Het bezwaar van werkgeefster wordt ongegrond verklaard. Volgens UWV is er geen reden om aan te nemen dat sprake is van een ontslag wegens een dringende reden, zodat van verwijtbare werkloosheid geen sprake is. Werkgeefster heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Ter beantwoording van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt, dient een materiële beoordeling plaats te vinden. De wijze waarop het dienstverband is beëindigd, is niet bepalend. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 18 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH2387). Uit het ontbindingsverzoek van 29 maart 2012 blijkt dat werkgeefster dit verzoek heeft gebaseerd op het feit dat werknemer vanaf 20 maart 2012, ondanks herhaalde oproepen van werkgeefster, niet meer op het werk is verschenen. Ook na de, door werkgeefster als laatste waarschuwing aangemerkte, oproep van 22 maart 2012 is werknemer niet verschenen. Daarmee is sprake van werkweigering. Voor deze werkweigering was geen deugdelijke grond aanwezig. Werknemer heeft immers met succes in kort geding gevorderd dat werkgeefster hem zal toelaten tot zijn functie van combinatiefunctionaris. De werkzaamheden waarmee werknemer op maandag 19 maart 2012, na overleg met werkgeefster, is begonnen, zijn, anders dan werknemer heeft gesteld in zijn brieven van 20 maart 2012 en 21 maart 2012, onmiskenbaar aan te merken als werkzaamheden die passen binnen de functiebeschrijving van combinatiefunctionaris. Het oordeel van de rechtbank dat sprake was van het hardnekkig weigeren te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten die door of namens werkgeefster zijn verstrekt, en dat objectief gezien sprake is van een dringende reden om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, wordt dan ook onderschreven.

De rechtbank wordt niet gevolgd in haar oordeel dat geen sprake is van een subjectief dringende reden. Uit de stukken blijkt dat werkgeefster het gedrag van werknemer zodanig heeft ervaren, dat volgens werkgeefster de arbeidsovereenkomst op korte termijn diende te eindigen. In de brief van 22 maart 2012 heeft werkgeefster immers nadrukkelijk gesteld dat sprake was van een laatste waarschuwing en dat, indien werknemer op 23 maart 2012 niet zou verschijnen, de kantonrechter zou worden verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Nadat werknemer op 23 maart 2012 niet is verschenen, heeft werkgeefster op 29 maart 2012 het ontbindingsverzoek ingediend bij de kantonrechter. Het indienen van het ontbindingsverzoek is niet zodanig laat geschied dat geoordeeld moet worden dat een subjectieve dringende reden aan het ontslag ontbreekt.

Hetgeen werkgeefster aan het ontbindingsverzoek ten grondslag heeft gelegd vormt dus zowel objectief als subjectief een dringende reden voor ontslag. Er zijn geen feiten gebleken op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het niet naleven van de verplichting om werkloosheid te voorkomen werknemer niet in overwegende mate valt te verwijten. Dit betekent dat werknemer verwijtbaar werkloos was en UWV de WW-uitkering blijvend en geheel had moeten weigeren. Het hoger beroep slaagt. Nu de uitkering van werknemer reeds is beëindigd staat artikel 23 WW in dit geval aan intrekking van de uitkering in de weg nu de uitkering niet door eigen schuld of toedoen ten onrechte is vastgesteld. Gelet hierop zullen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand worden gelaten. Werkgeefster kan ter zake van de hierdoor door haar geleden schade een verzoek als bedoeld in artikel 108 lid 1 onder j van de Wet financiering sociale verzekeringen indienen. UWV wordt veroordeeld in de proceskosten van werkgeefster.