Rechtspraak
Werknemer X is in dienst bij appellante als concerncontroller. Eind maart 2009 valt hij uit voor zijn werkzaamheden als gevolg van een schedelbasismeningeoom. Begin maart 2010 vindt de eerstejaarsevaluatie plaats, waarbij een overzicht van het verloop van het eerste ziektejaar wordt opgesteld. De bedrijfsarts concludeert hierin dat tijdens het eerste ziektejaar werkhervatting nog niet aan de orde is. Ten tijde van de evaluatie is werknemer X bezig met arbeidsexploratie bij een revalidatiearts. Ook hebben werknemer en zijn leidinggevende afgesproken dat werknemer X kan starten met een thuisstudie ter afsluiting van zijn postdoctorale controllersopleiding. Na de zomer van 2010 hervat werknemer X zijn werkzaamheden voor appellante gedeeltelijk. De bedrijfsarts verklaart dat er passend werk voor werknemer wordt gecreëerd voor tweemaal twee uur per dag, vier uur per week.
In het kader van de WIA-aanvraag van werknemer X wordt aan appellante op 18 februari 2011 een loonsanctie voor de duur van 52 weken opgelegd. Volgens UWV heeft appellante in het kader van de re-integratie van werknemer X onvoldoende inspanningen verricht, zonder daarvoor een deugdelijke grond te hebben. Appellante maakt hiertegen bezwaar, hetgeen door UWV ongegrond wordt verklaard. Ook de rechtbank verklaart het beroep dat appellante vervolgens instelt ongegrond. Volgens de rechtbank blijkt uit de beschikbare medische gegevens dat werknemer meer belastbaar was dan appellante heeft aangenomen en derhalve heeft appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen verricht. Appellante stelt hiertegen hoger beroep in en voert daarbij onder verwijzing naar stukken van revalidatieartsen aan dat werknemer X – die inmiddels een IVA-uitkering ontvangt wegens volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid – naast de in het revalidatietraject gevolgde behandeling niet in staat was om meer uren te werken voor appellante. Appellante voert voorts nog aan dat UWV ten onrechte heeft geweigerd een deskundigenoordeel te geven, terwijl een dergelijk oordeel veel onduidelijkheid had kunnen wegnemen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. UWV heeft aan zijn standpunt dat onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen ten grondslag gelegd. Volgens het rapport van de verzekeringsarts heeft werknemer X weliswaar beperkingen bij langere mentale inspanning, maar zou hij in beginsel in staat moeten zijn om werk zonder mentale belasting in een volledige urenomvang te doen. Bij meer mentale belasting acht hij een werkweek van 30 uur haalbaar. Er is volgens de verzekeringsarts geen deugdelijke medische reden voor de zeer beperkte hervatting in tweemaal twee uren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens de conclusie van de verzekeringsarts bevestigd. De beperkingen die zijn genoemd in de resultaten van het overgelegde onderzoek van een neuropsycholoog vormen volgens deze verzekeringsarts bij de beoordeling van het re-integratieverslag geen primair onderdeel van het geding. De arbeidsdeskundige is tot de conclusie gekomen dat appellante zich heeft laten leiden door wat werknemer X zelf heeft gezegd en door het (blokkerende) advies van de bedrijfsarts. Zij is te laat gestart met re-integratie. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het standpunt van de arbeidsdeskundige bevestigd.
De Raad volgt UWV niet in zijn standpunt dat de beperkingen geen primair onderdeel van het geding zijn. Nu uit de Beleidsregels volgt dat bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen ook de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer van belang zijn, is het noodzakelijk die resterende functionele mogelijkheden zorgvuldig en juist in kaart te brengen. Niet valt in te zien dat het in bezwaar en na overleg met de verzekeringsarts ingediende rapport van de neuropsycholoog daarbij niet van belang zou zijn. In het licht van de beschikbare medische informatie is het standpunt van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat werknemer X in staat is geweest 30 uur per week arbeid te verrichten onvoldoende gemotiveerd. Daarbij neemt de Raad met name het beloop van de medische situatie van werknemer X, zoals dat in de verschillende rapporten van revalidatieartsen en psychologen naar voren komt, in ogenschouw. Deze medische informatie is voor de bedrijfsarts reden geweest om werknemer X beperkt te laten hervatten. Dat daarbij ook in 2010 is ingezet op studie, komt in het licht van de functie van werknemer die inmiddels was opgeheven niet onbegrijpelijk voor. Daarbij is overigens gebleken dat de studie stagneerde toen werknemer na de zomer van 2010 voor een beperkt aantal uren is gaan participeren in een werkgroep in het bedrijf van appellante.
Gezien het voorgaande kan UWV niet worden gevolgd in het standpunt dat appellante is afgegaan op onjuiste advisering door haar bedrijfsarts bij de ontwikkelde re-integratie-inspanningen en dat appellante in die inspanningen zou zijn tekortgeschoten. De motivering van UWV is ontoereikend om het besluit om een loonsanctie op te leggen te kunnen dragen. Dat betekent dat de beroepsgrond dat ten onrechte geen deskundigenoordeel is gegeven, geen bespreking behoeft. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak wordt vernietigd.