Naar boven ↑

Rechtspraak

Aanvraag uitkering op grond van de ZW tijdens detentie.

Werknemer is op 1 augustus 1985 in dienst getreden bij appellante. Op 13 maart 2013 is werknemer in voorlopige hechtenis genomen. Vervolgens is hij op 15 maart 2013 door zijn werkgever op non-actief gesteld en diezelfde datum meldt hij zich ziek. Op 18 maart 2013 wordt hij op staande voet ontslagen. Tijdens zijn detentie heeft werknemer een ZW-uitkering aangevraagd. UWV deelt werknemer mee dat hij geen recht heeft op een ZW-uitkering omdat hij gedetineerd is en UWV weigert het ziekengeld te betalen op de grond dat werknemer onnodig een beroep doet op de ZW, aangezien hij op staande voet is ontslagen. Het bezwaar van werknemer tegen dit besluit verklaart UWV gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat werknemer op 15 maart 2013 en daarna ziek was in de zin van de ZW, onjuist te achten. De beroepsgrond van werkgever, dat nadat werknemer in vrijheid was gesteld er geen recht meer op een ZW-uitkering bestond omdat werknemer toen niet meer verzekerd was, slaagt niet.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. In artikel 19b lid 1 ZW is bepaald dat de verzekerde geen recht op ziekengeld heeft gedurende de periode dat hij gedetineerd is. In lid 2 van dit artikel is bepaald dat, indien het recht op ziekengeld op grond van het eerste lid is geƫindigd dan wel niet is ontstaan, betrokkene vanaf de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld weer als verzekerde wordt aangemerkt indien hij aan de voorwaarden van artikel 19 en 19aa ZW voldoet. In geschillen met betrekking tot de arbeidsongeschiktheidswetten heeft de Raad herhaaldelijk geoordeeld dat in het geval een werkgever de arbeidsongeschiktheid van een werknemer betwist, de aard van de betrokken belangen meebrengt dat UWV het besluit over die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk motiveert (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:4292). Er is geen aanleiding een ZW-geschil anders te oordelen (zie ECLI:NL:CRVB:2016:1415). Werkgever wordt niet gevolgd in haar standpunt dat werknemer vanaf 15 maart 2013 niet ziek was. De verzekeringsarts heeft inzichtelijk gemotiveerd dat werknemer terecht is ziek gemeld. De hersteldmelding van 17 maart 2013 is niet gebaseerd op enig medisch onderzoek en zonder kennis van de stoornissen van werknemer. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat werknemer ziek was toen hij werd ontslagen, zodat UWV kon toekomen aan de beoordeling of werknemer op grond van artikel 19b ZW na zijn detentie recht op ziekengeld heeft. Het besluit van UWV dat werknemer nadat hij in vrijheid is gesteld recht heeft op ziekengeld voldoet niet aan bovengenoemde motiveringsplicht. Hoewel werkgever uitdrukkelijk heeft aangevoerd dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid, heeft UWV in (hoger) beroep geen enkele nadere medische onderbouwing gegeven of en waarom werknemer ziek was in de zin van de ZW. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Met toepassing van artikel 8:51d Awb wordt UWV opgedragen het gebrek te herstellen.