Naar boven ↑

Rechtspraak

Beslissing van de politierechter in strafrechtelijke procedure leidt niet tot nieuwe feiten of omstandigheden op basis waarvan UWV inzake een herzienings- en terugvorderingsbesluit tot ander oordeel had moeten komen.

Appellant ontvangt sinds 1 februari 2008 een WW-uitkering. Bij besluit van 16 juni 2010 trekt UWV de WW-uitkering en toeslag van appellant over de periode april 2008 tot en met 25 oktober 2009 in, waarbij UWV tevens het bedrag van € 20.542,21 aan onverschuldigd betaalde WW-uitkering en toeslag van appellant terugvordert. Appellant heeft volgens UWV namelijk verzaakt te melden dat hij een hennepkwekerij was begonnen en is door UWV derhalve als zelfstandig ondernemer aangemerkt. Appellant maakt bezwaar tegen dit besluit, hetgeen door UWV ongegrond wordt verklaard. Appellant berust in dit besluit en stelt geen beroep in.

Op 30 maart 2011 veroordeelt de politierechter appellant vervolgens strafrechtelijk wegens het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet gedurende de periode van 9 november 2009 tot en met 23 maart 2010. Naar aanleiding van dit vonnis verzoekt appellant UWV om terug te komen van het herzienings- en terugvorderingsbesluit, omdat er volgens hem sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6 Awb. Appellant stelt namelijk dat uit deze strafzaak volgt dat het politierapport en de uitlatingen van een politieagent waarop UWV het herzienings- en terugvorderingsbesluit heeft gebaseerd niet zijn bewezen. Nu UWV zelf geen onderzoek heeft gedaan, is zodoende volgens hem sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel. UWV wijst dit verzoek af. Vervolgens gaat appellant in beroep, maar ook zijn beroep wordt ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Het herzienings- en terugvorderingsbesluit is in rechte onaantastbaar geworden. Met de rechtbank oordeelt de Raad dat de feiten die volgen uit het vonnis van de politierechter geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn. Het gaat daarbij immers niet om feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten en omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit konden worden aangevoerd, maar om een strafrechtelijke waardering van reeds bekende feiten en omstandigheden. Die feiten betreffen bovendien een andere periode dan die waarop het herzienings- en terugvorderingsbesluit betrekking heeft. In hetgeen appellant heeft aangevoerd zijn dan ook geen omstandigheden gelegen die UWV aanleiding hadden moeten geven om tot een andere beslissing te komen. UWV was dan ook bevoegd om het verzoek af te wijzen en voor de motivering van die beslissing te volstaan met te verwijzen naar het herzienings- en terugvorderingsbesluit. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd