Naar boven ↑

Rechtspraak

Geen sprake van verwijtbare werkloosheid wegens het ontbreken van een subjectief dringende reden. Het college heeft – door betrokkene twee maanden na bekend worden van onderzoeksresultaten in kennis te stellen van het voorgenomen strafontslag – onvoldoende voortvarend gehandeld.

Betrokkene is sinds 1 juni 1992 werkzaam als gemeentelijk belastingdeurwaarder voor de gemeente Eindhoven. Begin 2013 ontstaat twijfel over het declaratiegedrag van betrokkene. Bureau Hoffman Bedrijfsrecherche (hierna: Hoffman) verricht in april 2013 naar aanleiding hiervan onderzoek en observeert betrokkene. Op 24 mei 2013 confronteert Hoffman hem met de bevindingen en stelt Hoffman het bevoegd gezag op de hoogte van de uitkomsten van het onderzoek. Betrokkene erkent de verweten feiten en handelingen en wordt vervolgens bij besluit van 3 juni 2013 geschorst. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven (hierna: het college) legt bij besluit van 16 september 2013 aan betrokkene de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag op met ingang van 20 september 2013. Aan het ontslagbesluit legt het college ten grondslag dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, bestaande uit het willens en wetens handelen in strijd met de declaratieregeling door bonnen te declareren van lunches die hij niet heeft genoten en niet heeft betaald. Betrokkene vraagt vervolgens een WW-uitkering aan. UWV besluit in dat kader dat betrokkene wel recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze per 20 september 2013 niet wordt uitbetaald omdat hij verwijtbaar werkloos is. Betrokkene maakt hiertegen bezwaar, hetgeen gegrond wordt verklaard. Vervolgens stelt het college beroep in, maar dit beroep wordt ongegrond verklaard. Van een subjectieve dringende reden is volgens de rechtbank namelijk geen sprake. In hoger beroep voert het college aan dat betrokkene ten onrechte een WW-uitkering is toegekend, omdat betrokkene verwijtbaar werkloos moet worden geacht.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Dat de verweten gedragingen van betrokkene een objectieve dringende reden voor ontslag opleveren, is niet in geschil. Partijen verschillen uitsluitend van mening over de vraag of het college bij het opleggen van de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag een zodanige voortvarendheid heeft betracht dat aan het ontslagbesluit een subjectieve dringende reden ten grondslag ligt. Vaststaat dat betrokkene in het gesprek met Hoffman op 24 mei 2013, waarin hij met de onderzoeksresultaten van Hoffman is geconfronteerd, de verweten feiten en handelingen heeft erkend. Ter zitting is gebleken dat het bevoegd gezag eveneens op 24 mei 2013 door Hoffman op de hoogte is gesteld van de onderzoeksresultaten en de reactie van betrokkene. Gelet op het gegeven dat er na 24 mei 2013 voor het Meldpunt Integriteit geen aanleiding meer was voor het verrichten van nader onderzoek en het definitieve rapport van Hoffman van 6 juni 2013 ook niet meer is aangepast, waren de feiten die aanleiding gaven tot het besluit van 24 juli 2013, waarin het college betrokkene in kennis heeft gesteld van het voorgenomen ontslag wegens ernstig plichtsverzuim, reeds op 24 mei 2016 duidelijk. Onder deze omstandigheden heeft het college niet afdoende onderbouwd dat het in de periode van 24 mei 2013 tot 24 juli 2013, de datum waarop betrokkene in kennis is gesteld van het voorgenomen ontslag, de nodige voortvarendheid in acht heeft genomen.

Weliswaar is op 3 juni 2013 de schorsing van betrokkene geformaliseerd. Deze schorsing was echter opgelegd voor de duur van het onderzoek en gelet op de inhoud van het schorsingsbesluit niet ingegeven door de resultaten van het onderzoek. Nu het college uitsluitend uit oogpunt van zorgvuldigheid heeft besloten nog advies in te winnen bij de extern adviseur en het opstellen van de conceptvoornemenbrief ook aan de adviseur heeft gelaten, dient de daardoor ontstane vertraging in de besluitvorming en bekendmaking voor rekening en risico van het college te blijven. Gezien het voorgaande is niet gebleken dat sprake is van een subjectieve dringende reden. UWV heeft terecht gesteld dat geen sprake is van verwijtbare werkloosheid. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.