Rechtspraak
Appellant ontvangt een WW-uitkering. UWV verleent appellant toestemming om van 20 juli 2009 tot en met 17 januari 2010 een eigen bedrijf te starten met behoud van de WW-uitkering en deelt aan appellant mee dat 70% van de inkomsten als zelfstandige in die periode in mindering zullen worden gebracht op de WW-uitkering. UWV beëindigt vervolgens de WW-uitkering van appellant per 18 januari 2010, aangezien hij volledig werkzaam is als zelfstandige. UWV wijst appellant er opnieuw op dat 70% van zijn inkomsten als zelfstandige zullen worden gekort en dat UWV hierbij uit zal gaan van de kalenderjaren 2009 en 2010. Nadat UWV de definitieve aanslagen over 2009 en 2010 heeft ontvangen van de Belastingdienst, stelt UWV het inkomen van appellant vast. Hieruit volgt volgens UWV dat appellant een bedrag van € 8.338,77 te veel aan voorschotten op zijn WW-uitkering heeft ontvangen en dat hij dit moet terugbetalen. UWV baseert dit bedrag op het belastbaar loon uit de werkzaamheden als zelfstandige. Appellant maakt bezwaar hiertegen en stelt dat UWV het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Volgens appellant heeft zijn werkcoach hem in 2009 namelijk medegedeeld dat alleen de winst uit zijn onderneming met de WW-uitkering zou worden verrekend. Aangezien de winst in het geval van appellant over 2009 en 2010 negatief uitviel bestaat volgens appellant daarmee geen grond voor terugvordering van de verleende voorschotten. Appellant beroept zich daarnaast op de website van UWV, waaruit volgens hem valt af te leiden dat de inkomsten van de startende zelfstandige binnen twee jaar na afloop van de startperiode met de verleende voorschotten worden verrekend. Nu deze termijn verstreken was, mocht appellant er naar eigen zeggen op vertrouwen dat UWV niet meer tot terugvordering zou overgaan. Het bezwaar wordt ongegrond verklaard. Vervolgens stelt appellant beroep in, maar ook dit wordt ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Vaststaat dat UWV bij de verrekening van inkomsten verplicht was uit te gaan van het door de Belastingdienst vastgestelde belastbaar loon van appellant als directeur-grootaandeelhouder van zijn BV over 2009 en 2010. In geding is de vraag of UWV wegens schending van het vertrouwensbeginsel in dit geval, in afwijking van de wettelijke bepalingen, had moeten uitgaan van de belastbare winst uit onderneming. Een beroep op het vertrouwensbeginsel is alleen mogelijk als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkenen gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. De Raad volgt appellant niet in het standpunt dat zijn werkcoach hem in 2009 heeft toegezegd dat de belastbare winst uit onderneming zou worden verrekend met de verleende voorschotten door UWV. Noch uit de verklaringen van de werkcoach op de zitting noch uit diens aantekeningen van het bedoelde gesprek blijkt dat de werkcoach een dergelijke mededeling heeft gedaan aan appellant. De enkele verklaring van appellant dat de werkcoach deze mededeling aan hem heeft gedaan is onvoldoende om een beroep op het vertrouwensbeginsel te doen slagen. Met betrekking tot de informatie op de website concludeert de Raad dat uit deze informatie niet kan worden opgemaakt dat UWV na een periode van twee jaar zou afzien van verrekening. Op de website stond destijds: “Tijdens de startperiode houdt u uw WW-uitkering maximaal 26 kalenderweken. U krijgt de uitkering als voorschot. Later verrekent Uwv uw inkomsten als zelfstandige geheel of gedeeltelijk met uw uitkering. Dit gebeurt ongeveer 2 jaar later”. In zijn algemeenheid overweegt de Raad dat het hier bovendien om algemene informatie gaat die niet te snel als een bindende uitlating van UWV mag worden opgevat en dat uit deze informatie ook niet blijkt dat UWV na die periode van verrekening zou afzien. Concluderend stelt de Raad dat UWV voor de verrekening van inkomsten terecht is uitgegaan van het belastbaar loon over 2009 en 2010. Op grond daarvan heeft UWV op juiste wijze het bedrag vastgesteld dat appellant dient terug te betalen aan UWV. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.