Naar boven ↑

Rechtspraak

Terugvordering van bij wijze van voorschot betaalde toeslagen op grond van artikel 57 WAO heeft een verplicht karakter. Geen ruimte voor een belangenafweging op grond van artikel 4:95, vierde lid, van de Awb.

Bij uitspraak van 19 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:899, heeft de Raad bepaald dat appellant met ingang van 14 april 1993 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de WAO. Gelet op deze uitspraak is tussen partijen niet meer in geschil dat de aan appellant over de periode van 1 juli 2008 tot en met 1 augustus 2010 verstrekte voorschotten onverschuldigd zijn betaald. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of UWV gehouden is deze voorschotten terug te vorderen.

In haar tussenuitspraak van 13 juni 2014 heeft de rechtbank overwogen dat uit het bestreden besluit volgt dat UWV aan de terugvordering van de voorschotten artikel 57 van de WAO ten grondslag heeft gelegd en dat UWV, gelet op de redactie van dat artikel, niet aan een belangenafweging is toegekomen. Naar het oordeel van de rechtbank verdraagt deze grondslag zich niet met het per 1 juli 2009 in werking getreden artikel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), welk artikel wel een belangenafweging vereist. UWV is in de gelegenheid gesteld het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. UWV stelt zich op het standpunt dat artikel 57 WAO een lex specialis is van artikel 4:95, vierde lid, van de Awb en dat dus geen belangenafweging is vereist. Appellant stelt beroep in. De rechtbank overweegt dat UWV met juistheid heeft gesteld dat de terugvordering moet worden gebaseerd op de specifieke regeling van artikel 57 van de WAO, en niet op grond van de algemene terugvorderingsbepaling in artikel 4:95, vierde lid, van de Awb. Met het in werking treden van artikel 4:95 van de Awb per 1 juli 2009 is artikel 57 van de WAO op dit punt niet gewijzigd. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte is teruggekomen van haar in de tussenuitspraak gegeven oordeel.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Met de inwerkingtreding van artikel 4:95 van de Awb op 1 juli 2009 is artikel 57, eerste lid, van de WAO op dit punt ongewijzigd gebleven. Met de ten tijde van het bestreden besluit geldende tekst van artikel 57, eerste lid, van de WAO is duidelijk dat de terugvordering van bij wijze van voorschot betaalde toeslagen een verplicht karakter heeft. Dat betekent dat – anders dan de Raad heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 8 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:12 voor de terugvordering van een voorschot op grond van artikel 77 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, zoals dat artikel gold tot 1 januari 2013 – artikel 4:95, vierde lid, van de Awb in dit geval niet van toepassing is. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraken van 9 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7433 en van 2 november 2012, ECLI:CRVB:2012:BY2116), mag een rechtbank slechts in zeer uitzonderlijke gevallen terugkomen van een in een tussenuitspraak zonder voorbehoud gegeven oordeel. De tussenuitspraak berust op een evident onjuiste juridische grondslag. De rechtbank heeft dus terecht een dergelijk bijzonder geval aanwezig geacht dat het terugkomen van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel rechtvaardigde.

Evenals de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2008:BC2800) is de Raad van oordeel dat de eisen van een goede procesorde meebrengen dat de rechtbank, alvorens zij gebruikmaakt van haar bevoegdheid om in zeer uitzonderlijke gevallen in de einduitspraak terug te komen van een in een tussenuitspraak gegeven oordeel, partijen in de gelegenheid dient te stellen zich hierover uit te laten, teneinde te voorkomen dat zij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Ten onrechte heeft de rechtbank dit nagelaten. Niet gebleken is echter dat appellant in dit geval hierdoor in zijn belangen is geschaad, nu hij in hoger beroep zijn standpunten en zienswijze alsnog afdoende naar voren heeft kunnen brengen. Om die reden zal de aangevallen uitspraak niet worden vernietigd.