Rechtspraak
Appellant ontvangt per 17 april 2013 een ZW-uitkering. Bij besluit van 30 januari 2015 is de ZW-uitkering per 1 maart 2015 ingetrokken. Bij besluit van 16 december 2015 (het bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 januari 2015 gegrond verklaard en het besluit van 30 januari 2015 ingetrokken, zodat appellant ook per 1 maart 2015 zijn recht op een ZW-uitkering behoudt. Appellant stelt beroep in tegen het bestreden besluit, omdat hij van mening is dat zijn alcoholverslaving ten onrechte niet tot het opnemen van beperkingen heeft geleid in de door UWV opgestelde FML. De rechtbank verklaart appellant niet-ontvankelijk omdat er onvoldoende procesbelang bestaat. Met het bestreden besluit is de intrekking van de ZW-uitkering ongedaan gemaakt. Appellant is inmiddels 104 weken arbeidsongeschikt geweest, zodat er geen nieuwe ZW-beoordeling plaats zal vinden. Bij de beoordeling van de vraag of hij aanspraak heeft op een WIA-uitkering kan appellant zijn alcoholverslaving en daaruit voortvloeiende beperkingen weer aan de orde stellen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Uit vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2016:2805) vloeit voort dat pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger)beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang. De rechtbank heeft met juistheid het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard onder de overweging dat met het bestreden besluit vast staat dat de beƫindiging van de ZW-uitkering ongedaan is gemaakt en dat daarmee het voor appellant maximale resultaat is bereikt.