Naar boven ↑

Rechtspraak

Appellant heeft zodanig inkomen uit hennepteelt gehad dat de WAO-uitkering terecht op nihil is gesteld en (deels) is teruggevorderd. Schending van de inlichtingenverplichting heeft tot benadeling UWV geleid. Geen grond voor matiging boete.

Appellant is met ingang van 2 augustus 1988 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering. In oktober 2009 treft de politie op het woonadres van appellant een hennepkwekerij aan. Appellant blijkt de eigenaar van de hennepplantage te zijn. Door de politie wordt uitgegaan van een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 88.297,68.

Bij besluit van 11 december 2013 stelt UWV, wegens de ontvangen inkomsten uit hennepteelt, de WAO-uitkering van appellant met toepassing van artikel 44 WAO op nihil. UWV vordert tevens een bedrag van € 23.777,07 aan onverschuldigd betaalde WAO-uitkering terug en legt appellant een boete van € 2.269,00 op, wegens schending van de inlichtingenplicht. UWV verklaart de bezwaren van appellant ongegrond. In beroep wijzigt UWV zijn standpunt, in die zin dat de bezwaren van appellant alsnog gegrond worden verklaard en besloten wordt dat de inkomsten uit hennepteelt slechts kunnen worden toegerekend aan de (kortere) periode 1 juli 2009 tot en met 4 oktober 2009. UWV stelt de WAO-uitkering over voornoemde periode alsnog op nihil, vordert een bedrag van € 7.342,36 terug en verlaagt de boete naar € 740,00. De rechtbank verklaart het beroep van appellant deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. In hoger beroep benadrukt appellant dat hij door de strafrechter enkel is veroordeeld voor het aanwezig hebben van hennep en niet voor hennepteelt, hetgeen een wezenlijk verschil is voor de vraag of appellant inkomsten uit arbeid heeft genoten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. UWV heeft aannemelijk gemaakt dat appellant in de periode van 1 juli 2009 tot en met 4 oktober 2009 inkomsten heeft gehad uit hennepteelt. Blijkens het door appellant ondertekende proces-verbaal van verhoor van 5 oktober 2009 heeft appellant erkend dat hij de eigenaar was van deze hennepkwekerij, dat deze kwekerij zo’n drie maanden in bedrijf was en dat hij een gedeelte van de opbrengst uit deze hennepkwekerij heeft ontvangen. Volgens appellant bedroegen zijn inkomsten ongeveer € 10.000. Het gegeven dat appellant door de politierechter alleen is veroordeeld voor het aanwezig hebben van hennep, leidt niet tot een ander oordeel. De bestuursrechter toetst een en ander zelfstandig en is niet gebonden aan het oordeel van de politierechter.

Uitgaande van de eigen verklaring van appellant tegenover de politie van 5 oktober 2009 heeft appellant in de periode van 1 juli 2009 tot en met 4 oktober 2009 een zodanig inkomen uit arbeid gehad dat de WAO-uitkering over die periode op nihil moet worden gesteld. Appellant heeft ook in hoger beroep geen objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij de hennepkwekerij niet (mede) heeft geëxploiteerd en geen inkomsten uit deze hennepkwekerij heeft ontvangen. Het oordeel van de rechtbank dat UWV terecht de (fictieve) mate van arbeidsongeschiktheid van appellant over de periode van 1 juli 2009 tot en met 4 oktober 2009 heeft vastgesteld op minder dan 15%, waardoor zijn WAO-uitkering over die periode niet tot uitbetaling kon komen, is juist. UWV heeft de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering over die periode terecht teruggevorderd. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen dringende reden gezien om van terugvordering af te zien.

Op grond van de gedingstukken, met name de eigen verklaring van appellant van 5 oktober 2009, heeft UWV aangetoond dat appellant zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen door zijn werkzaamheden in verband met de hennepkwekerij niet onverwijld te melden aan UWV. Hiervan kan appellant niet alleen objectief maar ook subjectief een verwijt worden gemaakt. Tevens is aangetoond dat appellant inkomsten heeft gehad hoger dan 20% van zijn maatmaninkomen en als gevolg daarvan te veel of ten onrechte WAO-uitkering heeft ontvangen. UWV heeft er ter zitting terecht op gewezen dat appellant, anders dan in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Raad van 1 juni 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2068), tegenover de politie heeft verklaard dat hij inkomsten heeft gehad uit zijn hennepkwekerij. Dit betekent dat overtuigend is aangetoond dat de schending van de inlichtingenverplichting tot benadeling van UWV heeft geleid. De appellant opgelegde boete van € 740,- is passend en geboden.

Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.