Naar boven ↑

Rechtspraak

Dat aan appellant ontheffing van de sollicitatieverplichting is verleend als bedoeld in de Participatiewet, kan niet leiden tot oordeel dat appellant meer dan 35% arbeidsongeschikt is. Nadelige gevolgen terugvordering voorschotten op WIA-uitkering vanwege schuldsaneringstraject leveren geen dringende reden op.

Vanuit de situatie waarin appellant een WW-uitkering ontvangt, valt hij op 27 oktober 2011 uit wegens COPD klachten. Later zijn daar hartklachten als gevolg van een hartinfarct bijgekomen. UWV kent appellant met ingang van 24 oktober 2013 voorschotten op een WIA-uitkering toe. Bij besluit van 6 december 2013 stelt UWV vast dat voor appellant met ingang van 24 oktober 2013 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering, nu de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 35% is. Appellant voert in bezwaar tegen voornoemd besluit aan dat UWV zijn beperkingen heeft onderschat. UWV verklaart het bezwaar bij besluit van 21 maart 2014 (besluit 1) ongegrond. Bij besluit van 2 februari 2015 bepaalt UWV vervolgens dat appellant ten onrechte voorschotten op grond van de Wet WIA zijn verstrekt en UWV vordert een bedrag van € 2.345,24 bruto terug. Het bezwaar van appellant tegen voornoemd besluit verklaart UWV bij besluit van 17 juni 2015 (besluit 2) ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen besluit 1 (uitspraak 1) en besluit 2 (uitspraak 2) ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat hij zichzelf volledig arbeidsongeschikt acht.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt met betrekking tot uitspraak 1. De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank over de medische en arbeidskundige grondslag van besluit 1 en de overwegingen van de rechtbank daarover. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het medisch onderzoek, dat ten grondslag ligt aan bestreden besluit 1, op zorgvuldige wijze is verricht. Nu door appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd waaruit blijkt dat hij per datum in geding (24 oktober 2013) meer of anders beperkt is dan door de verzekeringsartsen van UWV aangenomen, wordt geen aanleiding gezien om over de medische grondslag van het bestreden besluit anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Dat aan appellant inmiddels ontheffing van zijn sollicitatieverplichting is verleend zoals bedoeld in de Participatiewet, kan niet leiden tot een ander oordeel nu niet gebleken is dat dit gegeven in enige mate relevant is voor de beoordeling van de beperkingen van appellant per 24 oktober 2013. Het hoger beroep slaagt niet en aangevallen uitspraak 1 wordt bevestigd.

Ten aanzien van het hoger beroep tegen uitspraak 2 oordeelt de Raad als volgt. Dat UWV, hoewel besluit 1 nog niet onherroepelijk is, heeft besloten tot terugvordering van de betaalde voorschotten, kan UWV niet worden tegengeworpen. Op grond van artikel 6:16 Awb leidt het maken van bezwaar of het instellen van beroep immers niet tot schorsing van rechtswege van het bestreden besluit. Voor de Wet WIA is hierop geen uitzondering gemaakt.

Van dringende redenen op grond waarvan UWV geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien, is niet gebleken. In de door appellant aangevoerde persoonlijke omstandigheden zijn geen dringende redenen gelegen. Evenmin kan in het standpunt van appellant, dat hij niet van de mogelijkheid van herleving van zijn WW-uitkering op de hoogte is gesteld, een dringende reden gelegen zijn. Deze grond kan reeds niet slagen omdat uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 5 december 2013 volgt dat appellant op de hoogte is gesteld van de mogelijkheid om WW aan te vragen en hem daartoe ook een formulier is uitgereikt. Dat appellant naar eigen zeggen door de terugvordering nadelige gevolgen zal ondervinden in het schuldsaneringstraject levert geen dringende reden op. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 28 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1385) geniet appellant bij de invordering bescherming van de regels over de beslagvrije voet in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Bovendien heeft UWV te kennen gegeven dat vanwege de inkomenspositie van appellant de invordering is opgeschort tot juni 2017. Het hoger beroep slaagt niet en aangevallen uitspraak 2 wordt bevestigd.