Rechtspraak
Appellant wordt met ingang van 3 maart 2014 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering. Appellant verzoekt UWV gebruik te mogen maken van de zogenoemde startersregeling op grond van artikel 77a WW. UWV weigert die toestemming bij besluit van 10 april 2014, omdat appellant reeds aangevangen werkzaamheden wil uitbreiden en daarom niet als starter kan worden aangemerkt. Tevens informeert UWV appellant dat de WW-uitkering zal worden beëindigd met het aantal uren dat hij als zelfstandige werkt. Appellant deelt UWV daarop mede dat hij is gestopt met bedoelde werkzaamheden. UWV verklaart het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 april 2014 ongegrond (het bestreden besluit). Volgens UWV is appellant meer dan incidenteel werkzaam geweest als freelancer, zodat hij niet aan de voorwaarden voor de startersregeling voldoet. Appellant informeert UWV dat hij vanaf 1 september 2014 volledig werkzaam is als zelfstandige, naar aanleiding waarvan UWV zijn WW-uitkering beëindigt. De rechtbank verklaart het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep voert appellant aan dat onder het begrip ‘de werkzaamheden’ in de zin van artikel 77a lid 1 aanhef en onder b WW moet worden verstaan ‘de werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep’. Nu ook volgens UWV appellant niet werkzaam was als ondernemer kan niet worden gezegd dat hij al een aanvang had gemaakt met werkzaamheden in de zin van artikel 77a WW. Voorts benadrukt appellant dat hij als (gepromoveerd) historicus op zeer incidentele basis is gevraagd om te spreken of een artikel te schrijven. Volgens hem zijn dit geen werkzaamheden als bedoeld in artikel 77a WW.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Ter zitting van de Raad heeft appellant toegelicht dat hij in de periode voor zijn werkloosheid als historicus is gevraagd om te spreken tijdens ‘De nacht van de geschiedenis’ en dat hij ook een column heeft geschreven, waarmee enige tijd was gemoeid. De werkzaamheden die appellant sinds 1 september 2014 is gaan verrichten als zelfstandige betreffen meer journalistiek redactioneel werk.
De door appellant verrichte activiteiten voordat hij als zelfstandige is begonnen, volgens zijn (door UWV niet betwiste) schatting hooguit drie per jaar, waren dus slechts zeer incidenteel van aard. Bovendien betroffen het geen activiteiten waar hij naar op zoek was, maar waarvoor hij als (gepromoveerd) historicus is gevraagd. Appellant heeft deze activiteiten, waartegenover geen reële beloning stond, niet verricht met het oogmerk op het verwerven van inkomen. Deze activiteiten kwalificeren daarom niet als werkzaamheden in de zin van artikel 77a lid 1 aanhef en onder b WW, die aan het verlenen van toestemming in de weg staan. Hieruit volgt dat UWV appellant ten onrechte toestemming heeft onthouden om gedurende een periode van 26 kalenderweken met behoud van uitkering werkzaamheden als zelfstandige te verrichten. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit worden vernietigd.