Rechtspraak
Bij besluit van 14 december 2005 is appellante met ingang van 31 januari 1996 en voorts per 7 december 2005 voor de duur van vijf jaar (tot 7 december 2010) als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) aangemerkt. Op 7 februari 2014 dient appellante een aanvraag in tot verlenging van een zogenoemde no-riskpolis (art. 29b en 29c ZW). In de toelichting bij de aanvraag verzoekt zij haar status als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet REA vanaf 7 december 2010 te verlengen en permanent toe te kennen. UWV wijst de aanvraag af en acht daarbij redengevend dat appellante niet voor afloop van de termijn verlenging heeft aangevraagd. Het bezwaar en beroep worden ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 29b, derde lid, ZW. Appellante heeft geen recht op een Wajong-uitkering en heeft dit in het verleden, ondanks een aanvraag daartoe, ook niet gehad. Het oordeel van de rechtbank dat appellante daarom niet in aanmerking komt voor een permanente no-riskpolis wordt onderschreven. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie ECLI:NL:CRVB:2011:BR2415) ontbreekt de mogelijkheid voor een verruiming van de in artikel 29b ZW aangewezen doelgroep als door appellante gewenst. De omvang van de doelgroep is door de wetgever limitatief omschreven en beperkt tot de in artikel 29b ZW bedoelde groep werknemers. De stelling van appellante dat UWV ambtshalve had moeten beoordelen of haar hoedanigheid van arbeidsgehandicapte (dan wel de no-riskpolis) per 7 december 2010 had kunnen worden verlengd, slaagt niet. De rechtbank heeft met juistheid gewezen op de uitspraak van de Raad van 24 september 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BF31) waarin is overwogen dat een dergelijke termijn, in overeenstemming met de strekking van de Nota van toelichting bij het Arbeidsgehandicaptenbesluit, alleen op verzoek van de werknemer wordt verlengd.