Rechtspraak
Betrokkene was via werkgever werkzaam als klantenservicemedewerker bij inlener, toen zij zich op 22 oktober 2012 voor dit werk ziek meldde met klachten aan haar linkerschouder. Het dienstverband eindigt op 22 oktober 2012. Verschillende artsen stellen vast dat betrokkene geschikt is voor haar eigen werk op arbeidskundige gronden. Op verzoek van werkgever (eigenrisicodrager) stelt UWV bij besluit van 15 augustus 2013 vast dat betrokkene op en na 7 augustus 2013 geen recht meer heeft op ziekengeld. UWV verklaart het bezwaar van betrokkene ongegrond. Op verzoek van de rechtbank onderzoekt een neuroloog betrokkene. Volgens de neuroloog was betrokkene op 7 augustus 2013 niet in staat het werk van medewerker klantenservice te verrichten. De rechtbank overweegt in een tussenuitspraak van 1 september 2015 dat gelet op het rapport van de neuroloog de medische grondslag van het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank constateert dat ook in geschil is uit welke feitelijke werkzaamheden het eigen werk van betrokkene bestond. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat betrokkene werk heeft verricht in het kader van het opschonen van het archief van de inlener. Nadat UWV laat weten geen gebruik te maken van de gelegenheid het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen, verklaart de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt UWV op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. In hoger beroep neemt UWV het standpunt in dat de rechtbank van een verkeerde arbeidsmaatstaf is uitgegaan. Volgens UWV dient als maatgevende arbeid te worden beschouwd de werkzaamheden als medewerkster klantenservice in dienst van een soortelijke werkgever en behoort het archiefwerk niet meer tot de arbeidsmaatstaf, omdat deze werkzaamheden niet kenmerkend zijn voor het eigen werk van een medewerkster klantenservice.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Partijen verschillen van mening over de vraag wat in deze situatie de arbeidsmaatstaf is en meer specifiek of de archiefwerkzaamheden daar onderdeel van uitmaakten. Het vijfde lid van artikel 19 is in de ZW opgenomen om in de situatie dat een betrokkene geen werkgever meer heeft, bij de vaststelling van de geschiktheid voor de arbeid, bijzondere aspecten in het laatst verrichte werk buiten beschouwing te laten in de situatie dat een werknemer het reguliere werk wel kan verrichten, maar de bijzondere aspecten van het werk niet. Het opschonen van de dossiers was een substantieel onderdeel van de functie die appellante destijds verrichtte. Het enkele feit dat enige tijd nadat betrokkene zich had ziekgemeld de opschoning van het archief was voltooid en de medewerkers klantenservice die werkzaamheden niet meer hebben verricht, maakt niet dat de opschoonwerkzaamheden als verzwarende omstandigheden kunnen worden gezien. De benaming van de functie is evenmin relevant. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat in dit geval het oordeel van de door haar ingeschakelde neuroloog kan worden gevolgd. Daarnaast is van belang dat als alle medische gegevens in onderlinge samenhang worden beschouwd, er sprake is van een tweedeling tussen artsen. Alle artsen die betrokkene hebben gezien achten haar ongeschikt voor het verrichten van haar werk als medewerker klantenservice. De verzekeringsarts van UWV en de medisch adviseur van werkgever zijn van mening dat zij wel geschikt is voor dat werk, maar deze artsen hebben betrokkene niet zelf onderzocht maar hun conclusie getrokken op basis van dossierstudie. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat aan rapporten van artsen, die rapporteren op basis van stukken zonder betrokkene zelf te hebben gezien, minder betekenis toekomt. De hoger beroepen van UWV en werkgever slagen niet. Aanleiding bestaat om in dit geval zelf in de zaak te voorzien door ook het primaire besluit te herroepen.