Naar boven ↑

Rechtspraak

Beperkingen in FML onjuist weergegeven. Aanpassing FML aangewezen. Vervolgens zal in een arbeidskundig onderzoek moeten worden beoordeeld wat dit betekent voor de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant.

Appellant ontvangt vanaf november 2008 een WIA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100 procent. In het kader van een herbeoordeling wordt appellant op 21 november 2012 door een verzekeringsarts van UWV onderzocht. Deze verzekeringsarts concludeert dat de problematiek van appellant gecompliceerd is met in de nek/rug aantoonbare lichamelijke problematiek die wordt verweven met psychische problematiek. De verzekeringsarts legt de beperkingen neer in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 januari 2013. De arbeidskundige heeft na functieselectie geconcludeerd dat appellant 45 procent arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 1 maart 2013 stelt UWV vast dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 22 februari 2013 45 procent bedraagt. UWV verklaart het bezwaar van appellant ongegrond. De rechtbank ziet aanleiding een deskundige te benoemen en verzoekt Cavari Clinics een onderzoek in te stellen. Op 22 december 2014 brengen een cardioloog en een revalidatiearts (hierna: de deskundige) een deskundigenrapport uit. De rechtbank verklaart het beroep van appellant uiteindelijk gegrond. De rechtbank hecht doorslaggevende betekenis aan de bevindingen van de deskundige die met een rapport het onderscheid tussen de begrijpelijke en niet-begrijpelijke klachten voldoende heeft toegelicht. Verder acht de rechtbank voldoende toegelicht waarom de deskundige niet heeft geconcludeerd dat appellant geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Het hoger beroep van appellant richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de ‘niet-begrijpelijke’ klachten niet zijn te duiden als een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken. Ter onderbouwing van zijn standpunt overlegt appellant een expertiserapport van een verzekeringsarts.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Het rapport van Cavari Clinics geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk, consistent en concludent. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de klachten die door de deskundige als ‘niet-begrijpelijk’ zijn aangeduid (stijve benen, tintelingen en problemen met het gezichtsvermogen) niet zijn te duiden als een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken. De deskundige heeft voldoende toegelicht dat met het onderscheid tussen ‘begrijpelijke’ en ‘niet-begrijpelijke’ klachten een terugkomend beeld is aangeduid, waarbij verschillende medici geen oorzaak voor diverse klachten hebben kunnen vaststellen. In hoger beroep heeft appellant geen medische stukken ingebracht waaruit een medische onderbouwing voor de ‘niet-begrijpelijke’ klachten blijkt. Deze klachten dienen dan ook buiten beschouwing te blijven.

De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat uit de conclusies van de deskundige niet blijkt dat appellant geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. De deskundige heeft voldoende toegelicht dat op basis van de beschikbare informatie niet kan worden geconcludeerd dat duurzaam benutbare mogelijkheden ontbreken, omdat voor die conclusie minimaal een compleet onderzoek nodig is (MRI en psychiatrisch onderzoek). De deskundige heeft op basis van lichamelijk onderzoek en bestudering van de medische informatie geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellant zeer laag is en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met betrekking tot de medische beperkingen van appellant niet gevolgd kunnen worden. Door de deskundige is toegelicht dat bij appellant sprake is van te begrijpen klachten van pijn in de lage rug, pijn in de nek en krachtsverlies in de rechterarm en tintelingen. Uit deze conclusies volgt dat de beperkingen in de FML van 10 januari 2013 niet juist zijn weergegeven.

In het door appellant ingebrachte expertiserapport van 12 mei 2016 heeft een verzekeringsarts inzichtelijk aangegeven welke beperkingen op grond van het deskundigenrapport aangenomen dienen te worden ten aanzien van zitten, reiken en bukken (buigen). De Raad ziet geen aanleiding om de door deze verzekeringsarts genoemde beperkingen voor onjuist te houden.

Uitgaande van de conclusies van de deskundige is de FML onjuist. Het bestreden besluit is niet voldoende gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep zal de FML moeten aanpassen met inachtneming van het bovenstaande. Vervolgens zal in een op basis van die FML in te stellen arbeidskundig onderzoek moeten worden beoordeeld of de geselecteerde functies voor appellant nog geschikt zijn en wat dit betekent voor de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant. Het hoger beroep slaagt en de Raad draagt UWV op om binnen zes weken het besluit van 9 augustus 2013 te herstellen met inachtneming van de overwegingen van de Raad.