Naar boven ↑

Rechtspraak

Bestuursrechter toetst het besluit op herhaalde aanvraag/verzoek om terug te komen van een besluit aan de hand van de beroepsgronden als ware dit het eerste besluit over die aanvraag/dat verzoek. Geen ambtshalve beoordeling meer of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.

UWV weigert bij besluit van 30 augustus 2004 (besluit 1) appellant per 7 september 2004 in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering. Bij besluit van 24 februari 2005 (besluit 2) kent UWV appellant een WAO-uitkering toe, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Een verzoek om verhoging van deze uitkering wijst UWV bij besluit van 12 januari 2006 (besluit 3) af. UWV herziet de WAO-uitkering van appellant met ingang van 20 november 2007 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% (besluit 4). In juni 2012 meldt appellant aan UWV dat zijn gezondheid is verslechterd. Naar aanleiding hiervan bekijkt UWV de medische situatie van appellant vanaf 2003 opnieuw. UWV besluit bij beslissing op bezwaar niet terug te komen van de besluiten 1 tot en met 4. De rechtbank verklaart het beroep van appellant ongegrond. UWV heeft volgens de rechtbank duidelijk en inzichtelijk uiteengezet dat, hoewel appellant aan een ernstige ziekte leed en nog steeds lijdt, op basis van de klachten die appellant destijds had, diens beperkingen toen juist zijn vastgesteld. Appellant voert in hoger beroep aan dat UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van moeheid die veroorzaakt wordt door door zijn ziekte (leukemie). Appellant stelt dat – achteraf bezien – hij vermoedelijk in 2003 al ongeveer tien verhoogde leuco’s heeft gehad. Destijds is dit niet onderkend, maar is de vermoeidheid toegeschreven aan een burn-out.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. Deze nieuwe lijn wordt met onmiddellijke ingang gehanteerd. Uitgangspunt in het nieuwe toetsingskader is dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Hetzelfde geldt als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit. Een bestuursorgaan mag dit ook als de rechtzoekende aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Hetzelfde geldt als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit. Als het bestuursorgaan de herhaalde aanvraag of het verzoek terug te komen van een besluit op inhoudelijke gronden afwijst, dan toetst de bestuursrechter het besluit op die aanvraag of dat verzoek aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit over die aanvraag of dat verzoek. Anders dan voorheen beoordeelt de bestuursrechter dus niet meer ambtshalve of wat een rechtzoekende aan zijn aanvraag of verzoek ten grondslag heeft gelegd nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.

De vraag is of UWV aanleiding had behoren te vinden de besluiten 1 en 4 te herzien. Die vraag wordt ontkennend beantwoord. Uit de medische rapporten blijkt dat de verzekeringsartsen die appellant in de loop der jaren hebben gezien, rekening hebben gehouden met de door hem geclaimde vermoeidheidsklachten. Een van die verzekeringsartsen heeft voorts uiteengezet dat gelet op het (destijds) actuele dagverhaal en de actuele bevindingen geen aanleiding werd gezien voor een duurbeperking en dat dit niet anders zou hebben uitgepakt, als hierbij een diagnose leukemie (in ontwikkeling) bekend was geweest. Hij heeft daarbij betekenis gehecht aan het feit dat appellant, ook nadat de diagnose leukemie was gesteld, niet is behandeld in verband met de vermoeidheidsklachten. Bovendien blijkt uit een brief van de behandelend internist aan de huisarts van appellant van 11 november 2008, dat de toen bij appellant bestaande klachten van ernstige vermoeidheid en buitengewoon geringe inspanningstolerantie niet waren te verklaren uit de geconstateerde leukemie. Dat dit in 2005 anders was, is niet aannemelijk.

UWV kan dan ook worden gevolgd in het oordeel dat er geen aanleiding bestond terug te komen van de besluiten 1 en besluit 4. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.