Naar boven ↑

Rechtspraak

Het niet opgeven van werkzaamheden aan UWV komt in het kader van een terugvordering van een onverschuldigd betaalde WIA-uitkering voor rekening en risico van betrokkene, ook als hij laagbegaafd is. Bij een boete geldt dat in een dergelijke situatie sprake kan zijn van verminderde verwijtbaarheid.

Bij besluit van 7 mei 2010 brengt appellant betrokkene met ingang van 14 mei 2010 in aanmerking voor een WIA-uitkering. Bij brief van 1 oktober 2013 deelt appellant betrokkene mee dat uit controle is gebleken dat hij van 1 maart 2012 tot en met 31 augustus 2013 voor een werkgever werkte. Appellant besluit een boete op te leggen van € 4885,08 (besluit 1) en de onverschuldigd betaalde uitkering van € 4885,08 terug te vorderen (besluit 2). Het bezwaar van betrokkene tegen beide besluiten wordt ongegrond verklaard. De rechtbank verklaart het beroep tegen beide bezwaren gegrond, omdat volgens haar uit de medische stukken blijkt dat er bij betrokkene sprake is van medische beperkingen, betrokkene een fors geheugenprobleem heeft, dat zijn informatieverwerking zeer vertraagd is en dat zijn verbale IQ 62 is, wat duidt op laagbegaafdheid, zodat het betrokkene redelijkerwijs niet duidelijk had moeten zijn dat hij de informatie die reeds stond vermeld op 'Mijn UWV' apart aan appellant had moeten melden. Betrokkene kan volgens de rechtbank niet verweten worden dat hij zijn inkomsten niet tijdig aan appellant heeft doorgegeven. Appellant stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat niet is voldaan aan de inlichtingenplicht die voortvloeit uit artikel 27 Wet WIA. Appellant ziet in het rapport van de verzekeringsarts aanleiding om voor de boete verminderde verwijtbaarheid aan te nemen. In lijn met de uitspraak van de Raad van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3754), verlaagt appellant de boete bij beslissing op bezwaar naar € 700.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Wat betreft besluit 2 (het terugvorderingsbesluit) oordeelt de Raad dat het voor rekening en risico van betrokkene komt dat hij het besluit en de brochure niet zou hebben gelezen. Uit de stukken in het dossier blijkt niet dat betrokkene niet in staat was om te lezen of die informatie te begrijpen. Het moest betrokkene dan ook redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat het gegeven dat hij met ingang van 1 maart 2012 werk had gevonden van invloed kon zijn op de hoogte van de WIA-uitkering. Betrokkene heeft op het moment dat hij ging werken bij werkgever niet voldaan aan de inlichtingenplicht van artikel 27 Wet WIA. De Raad verklaart het beroep ongegrond. Wat betreft besluit 1 (de boete) speelt de verwijtbaarheid een rol. Het standpunt van betrokkene dat er in het geheel geen sprake is van verwijtbaarheid wordt niet gedeeld. Betrokkene was immers handelingsbekwaam, woonde zelfstandig, was in staat om werk te vinden en heeft deze werkzaamheden kunnen verrichten. Appellant heeft, uitgaande van verminderde verwijtbaarheid, uiteindelijk een boete opgelegd van in totaal € 700. Rekening houdende met alle omstandigheden acht de Raad deze boete passend en geboden.