Naar boven ↑

Rechtspraak

UWV brengt appellant terecht in aanmerking voor een WGA-vervolguitkering in plaats van een IVA-uitkering. De vermoeidheid van appellant wordt serieus genomen, maar de oorzaak van die vermoeidheid kan slechts ten dele worden toegeschreven aan ziekte of gebrek.

Appellant is vanaf 1977 werkzaam bij werkgever. Op 24 september 2007 meldt appellant zich ziek vanwege ernstige vermoeidheidsklachten, concentratieproblemen en enkele lichamelijke klachten. UWV brengt appellant met ingang van 21 september 2009 in aanmerking voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is daarbij vastgesteld op 67,90. UWV stelt bij besluit van 10 september 2012 vast dat appellant per 1 november 2011 niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Bij besluit van 20 september 2012 brengt UWV appellant in aanmerking voor een WGA-vervolguitkering, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%. De bezwaren van appellant tegen de besluiten van 1 en 20 september 2012 verklaart UWV ongegrond. Op verzoek van de rechtbank wordt appellant hangende beroep onderzocht door een psychiater. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 11 december 2014 de eerder opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast en hierin een aantal beperkingen opgenomen. De rechtbank verklaart het beroep van appellant vervolgens eveneens ongegrond. De rechtbank overweegt dat de belasting in de functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Appellant voert in hoger beroep onder meer aan dat de rechtbank ten onrechte het rapport van de psychiater doorslaggevend heeft geacht.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Voorop gesteld wordt dat in de FML van 11 december 2014 meerdere beperkingen zijn opgenomen. Zo kan appellant niet ’s avonds en ’s nachts werken. De belangrijkste overwegingen zijn daarbij geweest dat de vermoeidheidsklachten maar deels zijn te verklaren door obstructief slaap apneu syndroom (OSAS). Een andere dan de door de rechtbank ingestelde psychiater heeft appellant in oktober 2013 gediagnosticeerd met een ernstige depressieve stoornis. De Raad stelt vast dat zich in het dossier geen enkel medisch stuk bevindt dat deze diagnose ondersteunt. Uit de medische stukken waarop appellant zich in het bijzonder baseert, blijkt eerder dat het gaat om een man die onder forse spanning staat, veel lichamelijke spanning ervaart en niet goed weet hoe hij hier mee om moet gaan. De medische stukken bieden evenmin steun voor het standpunt van eerdergenoemde psychiater dat appellant in het geheel niet kan werken.

Kernpunt in deze zaak is dat de vermoeidheid van appellant wel degelijk serieus wordt genomen, maar dat de oorzaak van die vermoeidheid slechts ten dele kan worden toegeschreven aan ziekte of gebrek. De klachten kunnen namelijk niet (volledig) worden toegeschreven aan de OSAS en de psychische stoornis van appellant. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden vastgesteld dat de FML van 11 december 2014 een juiste weergave is van de voor appellant zowel op 1 november 2011 als 21 september 2012 geldende belastbaarheid en dat in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.