Naar boven ↑

Rechtspraak

Appellant was volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt in de zin van de WIA en bovendien is er geen sprake van een bijzonder geval in de zin van artikel 64, elfde lid, WIA. Wel is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de procedure in totaal zes jaar heeft geduurd, hetgeen een overschrijding van twee jaar betreft van de in deze zaak als redelijke termijn aangemerkte periode van vier jaar.

Appellant meldt zich op 27 maart 2009 ziek vanuit de WW. UWV brengt hem in aanmerking voor een ZW-uitkering. Bij besluit van 7 maart 2011 kent UWV appellant met ingang van 25 maart 2011 een WGA-loonaanvullingsuitkering toe. Appellant maakt bezwaar tegen dit besluit. UWV verklaart het bezwaar ongegrond. De rechtbank verklaart het beroep van appellant ongegrond, omdat niet is gebleken van een eerdere ziektedag dan 27 maart 2009 en de arbeidsongeschiktheid van appellant niet duurzaam is in de zin van de Wet WIA. In hoger beroep handhaaft appellant zijn standpunt en verzoekt UWV alsnog een volledig onderzoek te doen naar zijn mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant stelt zich tevens op het standpunt dat zijn arbeidsbeperkingen, samenhangend met de bij hem gestelde diagnose autistisch spectrumstoornis (ASS), duurzaam zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt overlegt appellant een verzekeringsgeneeskundige expertise van een verzekeringsarts en een arbeidskundig rapport van een registerarbeidsdeskundige.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. In dit geding dienen de aanspraken van appellant op een WIA-uitkering op 3 januari 2006 en 27 maart 2009 te worden beoordeeld. Indien en voor zover er met ingang van 3 januari 2006 recht bestaat op een WIA-uitkering dient tevens te worden beoordeeld of er op grond van artikel 64, elfde lid, Wet WIA sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan UWV bevoegd is de WIA-uitkering eerder dan op 27 maart 2009 in te laten gaan. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. De deskundige concludeert dat bij appellant op 3 januari 2006 en 27 maart 2009 sprake was van de stoornis van Asperger en een depressieve stoornis. Er is geen aanleiding het rapport van de deskundige over de medische beperkingen van appellant niet te volgen. Appellant was op 3 januari 2006 volledig arbeidsongeschikt voor de Wet WIA. Volgens de deskundige kan niet worden uitgegaan van een duurzaam beeld van ziekte en beperkingen. Er is geen aanleiding het rapport van de deskundige over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van appellant niet te volgen. Het rapport van de deskundige biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat bij appellant sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 64, elfde lid, Wet WIA. Voorts heeft appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn op grond van artikel 6 EVRM. Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat daarbij van belang zijn de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van appellant gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van appellant. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). In het geval van appellant zijn vanaf de ontvangst door UWV op 5 april 2011 van het bezwaarschrift tot de datum van de uitspraak van de Raad, 29 maart 2017, bijna zes jaar verstreken. Er zijn geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met bijna twee jaar verstreken. De overschrijding is in zijn geheel aan de Raad toe te rekenen. Dit leidt tot een schadevergoeding van 2.000 euro.