Naar boven ↑

Rechtspraak

Sprake van dringende reden om af te zien van het opleggen van een boete in verband met schending van de inlichtingenplicht door betrokkene, aangezien het boetebesluit in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de ernstige psychische klachten die betrokkene ondervindt.

Betrokkene ontvangt met ingang van 2 juli 2012 een WW-uitkering. UWV verleent betrokkene toestemming gedurende de periode van 24 december 2012 tot 23 juni 2013 met behoud van zijn WW-uitkering te starten als zelfstandig ondernemer. Betrokkene meldt aan UWV dat hij na afloop van de startperiode stopt als zelfstandige en de WW-uitkering is vervolgens hervat. Uit onderzoek van UWV is gebleken dat betrokkene eind 2013 en begin 2014 in loondienst werkzaam was. Bij besluit van 11 april 2014 herziet UWV de WW-uitkering en vordert een bedrag van € 24.174,54 bruto aan onverschuldigd betaalde WW-uitkering van betrokkene terug. Bij een tweede besluit van 11 april 2014 legt UWV betrokkene een boete op van € 24.174,54 wegens schending van zijn inlichtingenverplichting. De bezwaren van betrokkene verklaart UWV ongegrond. Tijdens de beroepsprocedure verklaart UWV het bezwaar van betrokkene tegen het boetebesluit alsnog gegrond en verlaagt de boete naar € 8.100. De rechtbank verklaart het beroep van betrokkene tegen dit tweede boetebesluit gegrond wat betreft de hoogte van de boete en stelt de boete vast op € 2.420.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Artikel 6, tweede lid, EVRM bevat de onschuldpresentie. Deze waarborg brengt mee dat UWV feiten moet stellen en, voor zover betwist, moet aantonen dat als gevolg van een schending van de inlichtingenverplichting onverschuldigd een uitkering is betaald. In geval van twijfel dient aan de uitkeringontvanger het voordeel van de twijfel te worden gegund. Op grond van de gedingstukken heeft UWV aangetoond dat betrokkene zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Betrokkene valt van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting een verwijt maken. UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Dringende redenen om van het opleggen van een boete af te zien kunnen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen van die boete voor de betrokkene. In een rapportage psychologisch onderzoek wordt onder andere vermeld dat sprake is van een langdurig patroon van chaotisch functioneren en concentratiestoornissen. Betrokkene heeft als gevolg hiervan zeer veel moeite met het bijhouden van zijn administratie waardoor hij in financiële problemen komt. In het verleden hebben financiële problemen in combinatie met een echtscheiding bij betrokkene geleid tot een burn-out. Door de besluiten van 11 april 2014 is hij in een voor hem extreem stressvolle situatie terechtgekomen. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport vermeld dat zodra de 'trigger' van de ontregeling en de veroorzaker van de stress, het conflict met UWV, door middel van een uitspraak in hoger beroep kan worden afgesloten, de belastbaarheid naar verwachting op termijn van een jaar zou kunnen verbeteren. Op grond van de vermelde feiten en omstandigheden is de conclusie gerechtvaardigd dat het boetebesluit van UWV van 11 april 2014 in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de ernstige psychische klachten die betrokkene ondervindt. Betrokkene is hierdoor niet alleen zijn baan kwijtgeraakt, maar ook volledig arbeidsongeschikt geworden. Deze voor betrokkene zeer ingrijpende gevolgen rechtvaardigen de conclusie dat in zijn geval sprake is van een dringende redenen om geheel af te zien van het opleggen van een boete. Dat deze gevolgen zich bij betrokkene in een later stadium in volle omvang hebben geopenbaard, maakt dat niet anders. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.