Rechtspraak
Werknemer is op 16 januari 2012 met rugklachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden in dienst van appellante. Omdat werknemer te laat een WIA-aanvraag had ingediend, verlengt UWV met toepassing van artikel 7:629, elfde lid, onder a, BW, bij besluit van 18 november 2013 de wachttijd tot 1 februari 2014. Bij besluit van 30 januari 2014 legt UWV aan appellante een loonsanctie op, omdat volgens UWV de re-integratie-inspanningen van appellante onvoldoende zijn geweest en voor dat verzuim een deugdelijke grond ontbreekt. UWV verklaart het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond. De rechtbank verklaart het beroep van appellante ongegrond en stelt vast dat geen sprake was van een bevredigend resultaat van de re-integratie omdat werknemer aan het einde van de wachttijd zijn werkzaamheden niet had hervat. De loondoorbetalingsverplichting is volgens de rechtbank terecht verlengd.
In hoger beroep is in geschil of UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante zonder degelijke grond te weinig re-integratie-activiteiten heeft verricht. De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. UWV heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat de bedrijfsarts ten onrechte heeft gesteld dat er (vrijwel) geen benutbare mogelijkheden waren, dat onvoldoende in het eerste spoor is onderzocht of er passend werk of andere mogelijkheden voor werknemer waren en dat het tweede spoor te laat is gestart. De bedrijfsarts heeft in zijn medisch dossier genoteerd dat werknemer is gestopt, dat terugkeer in het eigen werk niet lukt en dat werknemer inzetbaar is overeenkomstig de opgemaakte FML. De gegevens over het verdere verloop laten zien dat werknemer in het geheel niet meer heeft hervat. De in het rapport van Margolin genoemde andere mogelijkheden voor passend werk bij appellante zijn niet geprobeerd. Na het staken van de werkzaamheden in mei 2013, blijkt niet van nadere medische gegevens op grond waarvan de bedrijfsarts in het actueel oordeel en in de eindevaluatie van het plan van aanpak heeft gemeld dat werknemer niet werkt en niet in staat is om werk te verrichten. Volgens de Raad moet worden geoordeeld dat de rechtbank terecht UWV heeft gevolgd in het standpunt dat ten onrechte geen re-integratiewerkzaamheden zijn opgepakt en dat zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-activiteiten hebben plaatsgevonden. Het hoger beroep slaagt niet.