Naar boven ↑

Rechtspraak

Intrekking en terugvordering WW-uitkering. Rapport Werknemersfraude is gebaseerd op eigen onderzoek van UWV en is overtuigend gemotiveerd.

Naar aanleiding van het faillissement van de voormalig werkgever van appellant, kent UWV bij besluit van 28 mei 2010 een WW-uitkering wegens betalingsonmacht aan appellant toe over de periode van 3 december 2007 tot en met 29 februari 2008. Bij besluit van 6 mei 2010 brengt UWV appellant in aanmerking voor herleving van zijn reguliere WW-uitkering over de periode van 3 maart 2008 tot en met 9 april 2008. Bij besluit van 11 mei 2010 brengt UWV appellant in aanmerking voor een reguliere WW-uitkering over de periode van 10 juni 2008 tot en met 9 oktober 2008. Naar aanleiding van een melding dat sprake was van een gefingeerd dienstverband tussen appellant en diens voormalig (vermeend) werkgever, stelt UWV een onderzoek in. Op basis van de resultaten van dit onderzoek als neergelegd in het Rapport Werknemersfraude, wordt geconcludeerd dat appellant niet werkzaam was als werknemer in dienstbetrekking en daarom niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. Bij besluiten van 20 en 24 november 2014 trekt UWV de aan appellant toegekende WW-uitkeringen in. Bij besluiten van 10 december 2014 vordert UWV de reeds betaalde bedragen inzake de UWV-uitkeringen (€ 19.161,99 en € 13.050,70) terug. Het bezwaar en beroep tegen voornoemde besluiten zijn ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. De Centrale Raad van Beroep overweegt dat het Rapport Werknemersfraude is gebaseerd op eigen onderzoek van UWV en dat dit rapport overtuigend is gemotiveerd. Hierin worden diverse feiten en omstandigheden genoemd aan de hand waarvan aannemelijk is dat geen sprake is geweest van een dienstbetrekking tussen appellant en zijn voormalig (vermeend) werkgever. Appellant is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij aldaar wel in dienstbetrekking werkzaam was. Over de grief van appellant inhoudende dat terugvordering van de verstrekte WW-uitkering via de burgerlijke rechter dient te geschieden, wordt overwogen dat artikel 36 WW bepaalt dat UWV verplicht is onverschuldigd betaalde WW-uitkering terug te vorderen, zodat er een publiekrechtelijke grondslag voor terugvordering is. Deze bestaat ook indien door een besluit tot herziening of intrekking als bedoeld in artikel 22a WW de rechtsgrond aan een reeds gedane betaling is ontvallen en hierdoor sprake is van een onverschuldigde betaling. Het feit dat appellant geen werknemer in de zin van de WW is geweest, staat er dan ook niet aan in de weg de uitkeringen van hem terug te vorderen.