Naar boven ↑

Rechtspraak

Standpunt werkgever dat niet vaststaat dat haar bedrijfsarts niet juist heeft gehandeld en tekortgeschoten is in zijn medische beoordeling houdt geen stand. Loonsanctie is terecht opgelegd.

Bij besluit van 5 september 2013 bepaalt UWV dat appellante niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen en dat zij aan werknemer het loon moet doorbetalen tot 27 november 2014. Appellante maakt tegen het besluit bezwaar. Bij besluit van 26 juni 2014 (bestreden besluit) verklaart UWV het bezwaar ongegrond. Ook het beroep wordt ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft UWV met rapporten van zijn verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd dat de bedrijfsarts van appellante ten onrechte heeft aangenomen dat werknemer niet over benutbare mogelijkheden beschikte en te weinig draagkracht had om het revalidatietraject te kunnen afronden. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar ten onrechte een loonsanctie is opgelegd. Zij heeft naar voren gebracht dat, gelet op de medische voorgeschiedenis en de input van het door haar ingeschakelde re-integratiebureau, allerminst vaststaat dat haar bedrijfsarts niet juist heeft gehandeld en tekortgeschoten is in zijn medische beoordeling.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Een loonsanctiebesluit is een belastend besluit. Op UWV rust de plicht om aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en daarbij deugdelijk en concreet te motiveren waaruit de tekortkoming van de werkgever heeft bestaan (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2015:926). Appellante is bij de inzet van werknemer in lichte werkzaamheden in haar bedrijf, gedurende een beperkt aantal uren per week in het eerste ziektejaar en bij het activeren van werknemer met vrijwilligerswerk in het tweede ziektejaar, afgegaan op wat zij van haar bedrijfsarts aan arbeidsmogelijkheden van werknemer omschreven had gekregen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat een werkgever zich niet achter de medische beoordeling van zijn bedrijfsarts kan verschuilen en eindverantwoordelijk blijft voor verzuimbegeleiding en re-integratie van zijn arbeidsongeschikte werknemer. Ook als er, zoals in het geval van appellante, mogelijk sprake is geweest van een hapering in de verzuimbegeleiding door een wisseling van bedrijfsarts, is dit aan appellante toe te rekenen. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de verzekeringsartsen van UWV na zorgvuldig onderzoek in hun rapporten voldoende gemotiveerd hebben uiteengezet waarom de bedrijfsarts van appellante ten onrechte heeft aangenomen dat werknemer, toen de opbouw van lichte werkzaamheden in het bedrijf van appellante stagneerde, geen benutbare mogelijkheden meer zou hebben. Appellante is op deze tekortkomingen in de advisering van de bedrijfsarts gewezen in het deskundigenoordeel van 16 november 2012. Uit de in de bezwaarprocedure ingezonden gegevens van de bedrijfsarts van appellante en uit wat appellante in eerste aanleg als reactie van haar medisch adviseur heeft ingebracht tegen de onderbouwde opvatting van UWV, volgt niet dat beoordeling van de verzekeringsartsen ondeugdelijk is geweest. Conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt.