Naar boven ↑

Rechtspraak

Omdat het gegeven ontslag in rechte werd aangevochten en die procedure ten tijde van het bestreden besluit nog niet ten einde was gekomen, bestond er twijfel over de vraag of betrokkene recht had op bezoldiging en heeft UWV met toepassing van artikel 47a, eerste lid, van de ZW terecht geweigerd appellant een voorschot op de ZW-uitkering te verstrekken.

Appellant is werkzaam bij het ministerie van Defensie. Per 14 mei 2014 meldt appellant zich ziek. Bij besluit van 18 februari 2015 is aan appellant (ongevraagd) ontslag verleend met ingang van 1 maart 2015. Tegen dit ontslagbesluit maakt appellant bezwaar en nadien stelt appellant beroep in tegen het besluit waarbij na heroverweging de bezwaren ongegrond zijn verklaard. Bij besluit van 19 november 2015 weigert UWV aan appellant een voorschot op grond van de Ziektewet (ZW) te verstrekken omdat er, zolang er onduidelijkheid bestaat over de doorbetaling van loon, geen voorschot op een ZW-uitkering wordt verstrekt. Zodra deze onduidelijkheid is weggenomen zal UWV de beoordeling van het recht op een ZW-uitkering hervatten. Het bezwaar en beroep worden ongegrond verklaard. In hoger beroep houdt appellant staande dat ten onrechte een voorschot op de ZW-uitkering is geweigerd en dat hiermee een onjuiste uitleg van artikel 47a van de ZW wordt gegeven. Door het aanwenden van rechtsmiddelen tegen het ontslagbesluit heeft appellant een lange periode geen inkomsten, dit kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Omdat het gegeven ontslag in rechte werd aangevochten en die procedure ten tijde van het bestreden besluit nog niet ten einde was gekomen, bestond er twijfel over de vraag of betrokkene recht had op bezoldiging en heeft UWV met toepassing van artikel 47a, eerste lid, van de ZW terecht geweigerd appellant een voorschot op de ZW-uitkering te verstrekken. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 17 september 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3051) biedt de tekst noch de wetsgeschiedenis aanknopingspunten voor een andere uitleg van dit artikellid in een ambtelijke situatie dan al is gegeven voor de privaatrechtelijke situatie. De omstandigheid dat in ambtenaarrechtelijke procedures bezwaar en beroep de werking van het besluit waartegen het rechtsmiddel is gericht niet schorsen, en bijgevolg werkgever hangende die procedures niet was gehouden om betrokkene zijn bezoldiging te betalen, laat onverlet dat, zolang die procedures lopen, onzekerheid bestaat over de vraag of betrokkene recht heeft op betaling van zijn bezoldiging. De Raad heeft in zijn uitspraak van 17 september 2014 tevens overwogen dat dit ertoe kan leiden dat betrokkene op enig moment in een situatie komt te verkeren dat hij niet meer de beschikking heeft over voldoende middelen van bestaan en aangewezen is op een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand, hetgeen een gevolg is van deze door de wetgever gemaakte keuze. In het onderhavige geval bestaat geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen. Het hoger beroep slaagt niet.