Rechtspraak
Betrokkene was werkzaam bij werkgeefster voor 32 uur per week. Met ingang van 1 maart 2015 is zij 24 uur gaan werken en kreeg zij voor 8 uur prepensioen. Het dienstverband is per 1 juni 2015 beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst. Betrokkene vraagt een WW-uitkering aan. UWV brengt haar bij besluit van 16 juni 2015 met ingang van 1 juni 2015 in aanmerking voor WW op basis van een gemiddeld aantal arbeidsuren (GAA) van 28 uur per week. Bij een tweede besluit van 16 juni 2015 heeft UWV het door betrokken per 1 juni 2015 ontvangen prepensioen geheel in mindering gebracht op de WW. Het bezwaar hiertegen verklaart UWV ongegrond. Het beroep wordt gegrond verklaard. De rechtbank overweegt dat de hoofdregel van artikel 3:5 AIB is dat een (pre)pensioenuitkering tot het inkomen behoort en in mindering komt op WW. Daarop is uitgezonderd de situatie dat een uitkering al werd genoten voordat recht op WW ontstond en betrekking heeft op eerder verlies van arbeidsuren. Deze bepaling moet restrictief worden uitgelegd. Hoewel de woorden ‘uit hetzelfde dienstverband’ ontbreken, moet worden begrepen dat een uitzondering is gegeven voor de bijzondere situatie dat sprake is van werkloosheid uit een dienstverband, waarin de werknemer reeds eerder een arbeidsurenverlies had geleden. Onvoldoende gemotiveerd is door UWV dat het gehele 8 uur prepensioen in mindering is gebracht.
In hoger beroep overweegt de Centrale Raad van Beroep als volgt. In artikel 34 lid 1 WW is bepaald dat inkomen geheel op de WW in mindering wordt gebracht. In artikel 3:5, lid 1, aanhef en onder a AIB is bepaald dat tot het inkomen wordt gerekend: een uit een dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening, dan wel een uitkering die voorafgaat aan die uitkering of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a lid 1 van de AOW. In artikel 3:5 lid 3 AIB is bepaald dat, in afwijking van lid 1, onderdeel a, niet tot het inkomen wordt gerekend de uitkering, bedoeld in lid 1, onderdeel a, voor zover die uitkering voor het intreden van de werkloosheid werd ontvangen en die betrekking heeft op een eerder verlies van arbeidsuren. In de nota van toelichting bij artikel 3:5 lid 3 AIB (Stb. 2012, 79, p. 40) is het volgende vermeld: ‘In het derde lid is geregeld dat een uitkering als bedoeld in artikel 3:6 (lees: 3:5), eerste lid, onderdeel a niet tot het inkomen wordt gerekend. Het gaat om de situatie waarin een werknemer tijdens zijn dienstbetrekking besluit een gedeelte van zijn werktijd in te ruilen voor een prepensioen. Als deze werknemer vervolgens werkloos wordt en voor de resterende uren WW-uitkering aanvraagt, zou zonder deze bepaling het prepensioen in mindering moeten worden gebracht op de WW-uitkering.’ De al voor het intreden van werkloosheid op 1 juni 2015 ontvangen periodieke pensioenuitkering heeft betrekking op een eerder verlies van arbeidsuren, te weten de 8 uren per week op 1 maart 2015. Daarmee is voldaan aan de voorwaarde dat de voor het intreden van de werkloosheid ontvangen uitkering betrekking heeft op een eerder verlies van arbeidsuren, en is het prepensioen ten onrechte met toepassing van artikel 3:5 lid 1 AIB geheel op de WW-uitkering in mindering gebracht. De door UWV aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank UWV heeft opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad zelf in de zaak voorzien door het besluit van 16 juni 2015 te herroepen.