Naar boven ↑

Rechtspraak

Het onrechtmatige besluit is van vóór de inwerkingtreding Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, waardoor het recht tot 1 juli 2013 had moeten worden toegepast en de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard. Voor vergoeding van immateriële schade is echter onvoldoende dat sprake is van een meer of minder sterk psychisch onbehagen en van een zich gekwetst voelen door het onrechtmatige besluit.

Op 23 oktober 2009 stelt UWV voor appellant een re-integratievisie vast. Appellant maakt hier bezwaar tegen en gaat vervolgens in beroep. De rechtbank ziet naar aanleiding van wat appellant aanvoert aanleiding UWV in de gelegenheid te stellen om opnieuw te beslissen op bezwaar (tussenuitspraak). Bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 8 november 2011 bepaalt UWV dat appellant alsnog in aanmerking komt voor vergoeding van de module bedrijfsmanagement van een opleiding voor het behalen van het vakdiploma ‘beroepsvervoer’. Deze module bestaat uit één lesdag, gevolgd door een examen. Appellant volgt de lesdag op 5 oktober 2012, maar maakt nadien geen examen. Bij brief van 9 december 2014 stelt appellant UWV aansprakelijk en vordert schadevergoeding. UWV wijst het verzoek tot schadevergoeding af bij besluit van 27 januari 2015. Appellant maakt vervolgens bezwaar tegen dit besluit. Ook dit verklaart UWV ongegrond, bij besluit van 4 februari 2016 (bestreden besluit). Appellant stelt tegen het bestreden besluit beroep in. Bij de aangevallen uitspraak verklaart de rechtbank zich onbevoegd omdat de door appellant gestelde schade niet is veroorzaakt door een onrechtmatig besluit of een onrechtmatige handeling van UWV vóór 1 juli 2013, zodat op het geschil de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten van toepassing is (Wet nadeelcompensatie). Op grond van artikel 8:4 lid 1 sub f Awb kan geen beroep ingesteld worden tegen een besluit inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen. Tegen een dergelijk besluit staat ook niet de mogelijkheid van bezwaar open. Appellant gaat daarop in hoger beroep. Hij stelt dat hij recht heeft op een vergoeding wegens immateriële schade die UWV hem zou hebben toegebracht en wijst daarbij op de onrechtmatigheid van het besluit van 23 oktober 2009. De schade is volgens hem het gevolg van het feit dat het te lang heeft geduurd voordat hij de lesdag kon volgen en omdat UWV hem van het afleggen van het examen heeft afgehouden. UWV stelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden die is terug te voeren op het besluit van 23 oktober 2009, waarvan de onrechtmatigheid wordt erkend.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. De onrechtmatigheid van het besluit van 23 oktober 2009 staat niet ter discussie. Die datum brengt mee dat titel 8.4 Awb, ingevoegd met ingang van 1 juli 2013 als onderdeel van de Wet nadeelcompensatie, niet van toepassing is. Het verzoek van appellant moet daarom beoordeeld worden naar het recht zoals dat gold tot 1 juli 2013. De rechtbank heeft zich daarom ten onrechte onbevoegd verklaard. Tussen partijen is slechts in geschil of sprake is van een causaal verband tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde immateriële schade. Bij de toetsing van een zelfstandig schadebesluit als het onderhavige zoekt de Raad aansluiting bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is vereist dat de gestelde schade verband houdt met een onrechtmatig besluit. Voorts komen alleen schadeposten voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend. Degene die stelt te zijn benadeeld zal dit verband aan moeten tonen. Voor vergoeding van immateriële schade is onvoldoende dat sprake is van een meer of minder sterk psychisch onbehagen en van een zich gekwetst voelen door het onrechtmatige besluit. Niet is gebleken van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van appellant en ook is niet aannemelijk geworden dat appellant als gevolg van de late aanmelding psychische schade heeft geleden. Met het aanbieden van excuses voor kennelijk verzuim heeft UWV passend gereageerd op appellants onvrede. Het beroep van appellant tegen het bestreden besluit wordt ongegrond verklaard.