Naar boven ↑

Rechtspraak

Het beginsel van het verbod van reformatio in peius is niet overtreden omdat het UWV ook los van het ingediende bezwaar bevoegd is om de LAU-uitkering van appellante in te trekken. Dat de bezwaarprocedure, waarvan de inzet was dat appellante volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, heeft geresulteerd in het beëindigen van appellantes LAU-uitkering, vormt geen aanleiding om terug te komen van de rechtspraak op dit punt.

Appellante valt op 29 juni 2009 uit uit haar werk als schoonmaakster. UWV bepaalt dat zij met ingang van 27 juni 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering (LGU-uitkering), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is berekend op 100% en de einddatum van de uitkering is bepaald op 27 december 2013. Op grond van de door een verzekeringsarts van UWV opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) bleken geen functies te vinden die voldeden aan de arbeidsmogelijkheden van appellante. De LGU-uitkering wordt ongewijzigd voortgezet na een herbeoordeling op verzoek van de werkgever van appellante van 16 februari 2012, waaruit naar voren kwam dat de medische situatie van appellante ongewijzigd was ten opzichte van die per 27 juni 2011. Bij besluit van 8 oktober 2013 bepaalt UWV dat de LGU-uitkering van appellante met ingang van 27 december 2013 eindigt en dat appellante met ingang van die datum in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering (LAU-uitkering), berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100. De werkgever stelt zich op het standpunt dat appellante volgens hem volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering, omdat in 3,5 jaar geen verbetering is opgetreden in haar gezondheidssituatie en de prognose slecht is. Vervolgens bestudeert een verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier. Hij concludeert dat de verzekeringsarts de FML niet juist heeft ingevuld en dat de daadwerkelijke mediane loonwaarde hoger is dan het maatmaninkomen. Om die reden was er op 8 oktober 2013 [lees: 27 december 2013] geen verlies aan verdienvermogen. UWV verklaart bij beslissing op bezwaar van 20 januari 2015 (bestreden besluit) het bezwaar van de werkgever gegrond en beëindigt de LAU-uitkering van appellante met toepassing van artikel 117, eerste lid, van de Wet WIA met ingang van 3 maart 2015.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. UWV was naar aanleiding van het bezwaar van de werkgever tegen het niet toekennen van een IVA-uitkering aan appellante op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht om zijn besluit van 8 oktober 2013 volledig te heroverwegen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat een heroverweging in bezwaar kan meebrengen dat een besluit wordt herzien en de rechtspositie van een belanghebbende wordt aangetast. De rechtbank heeft onder verwijzing naar vaste rechtspraak ook terecht geoordeeld dat het reformatio in peius-beginsel zich niet verzet tegen de intrekking van appellantes uitkering per een toekomende datum, omdat UWV ook los van het ingediende bezwaar bevoegd was om de LAU-uitkering van appellante in te trekken (lees: te beëindigen) op de grond dat zij niet (langer) arbeidsongeschikt was. Het oordeel van de rechtbank dat het beginsel van het verbod van reformatio in peius niet is overtreden wordt dan ook onderschreven. Dat de bezwaarprocedure, waarvan de inzet was dat appellante volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, heeft geresulteerd in het beëindigen van appellantes LAU-uitkering, vormt, anders dan appellante wenst, geen aanleiding om terug te komen van de rechtspraak op dit punt (zie de uitspraak van de Raad van 14 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2557).

Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat de besluitvorming onzorgvuldig is geschiedt. Ook zijn er geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellante dat haar beperkingen zijn onderschat. Hiervan uitgaande bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn voor appellante. Het hoger beroep slaagt niet.