Naar boven ↑

Rechtspraak

Aanzegrechtspraak ook van toepassing bij de heroverweging na bezwaar tegen een beëindiging van de ZW-uitkering op grond van artikel 19aa ZW.

Appellante is een uitzendorganisatie. Zij is eigenrisicodrager als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder h, van de Ziektewet (ZW). Voor de uitvoering van haar taken als eigenrisicodrager laat zij zich bijstaan door [naam B.V]. Werkneemster is sinds 1 augustus 2013 via een dienstverband met appellante werkzaam als oproepkracht in de gehandicaptenzorg. Op 15 januari 2014 meldt zij zich ziek met onder meer gewrichtsklachten. Zij komt in aanmerking voor ziekengeld op grond van de ZW. Deze ZW-uitkering is aan haar betaald door appellante. Op grond van de toepasselijke cao wordt haar arbeidsovereenkomst met appellante als gevolg van haar ziekmelding geëindigd. Bij de eerstejaars ZW-beoordeling stelt een arbeidsdeskundige op basis van de FML vast dat werkneemster niet in staat is haar eigen werk te verrichten. De arbeidsdeskundige selecteert vervolgens vier functies en berekent op basis van de drie functies met de hoogste lonen dat werkneemster nog 72,61% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. UWV stelt bij besluit van 16 december 2014 vast dat werkneemster met ingang van 15 februari 2015, zijnde een maand en een dag na de beoordelingsdatum van 14 januari 2015, geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Naar aanleiding van het bezwaar wordt bepaald dat werkneemster tot 12 juni 2015 recht blijft behouden op een ZW-uitkering. Omdat bij de herbeoordeling naar aanleiding van het bezwaar minder dan drie functies van de oorspronkelijke beoordeling resteren en de schatting wordt gebaseerd op een niet eerder aan werkneemster voorgehouden functie, besluit UWV dat werkneemster recht op ZW-uitkering heeft behouden tot een maand en een dag na de datering van het bestreden besluit. Appellante stelt beroep in tegen het bestreden besluit en voert aan dat bij het bestreden besluit ten onrechte is vastgesteld dat werkneemster vanaf 12 juni 2015 en niet vanaf 15 februari 2015 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, met als gevolg dat appellante van 15 februari 2015 tot 12 juni 2015 ziekengeld aan werkneemster moet blijven betalen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank is van oordeel dat UWV terecht een nieuwe uitlooptermijn ten gunste van werkneemster heeft gehanteerd, zodat werkneemster zich op de nieuwe situatie heeft kunnen instellen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, van artikel 19aa heeft de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen. In dit geval is in de bezwaarprocedure gebleken dat er onvoldoende geschikte functies aan het besluit van 16 december 2014 ten grondslag liggen om dit besluit, waarbij is bepaald dat per 15 februari 2015 geen recht meer bestaat op ZW-uitkering, te kunnen dragen. Het besluit van 16 december 2014 is dus onjuist. In bezwaar is evenwel gebleken dat er een nieuwe functie kon worden geselecteerd en is vastgesteld dat werkneemster meer dan 65% zal kunnen verdienen van haar vroegere loon. In voorkomende gevallen kan een besluit, bij een gewijzigde en/of nadere motivering, bij een beslissing op bezwaar worden gehandhaafd onder ongegrondverklaring van het bezwaar. UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat het in overeenstemming met de zogenoemde aanzegrechtspraak het bezwaar van werkneemster gegrond heeft verklaard en heeft bepaald dat werkneemster recht blijft houden op een ZW-uitkering tot 12 juni 2015. In deze aanzegrechtspraak is onder meer geoordeeld (a) dat het zorgvuldigheidsbeginsel met zich brengt dat een verzekerde bij een verlaging of intrekking van een arbeidsongeschiktheidsuitkering een termijn wordt gegund om zich op een wijziging van de financiële situatie en op de aangezegde arbeidsmogelijkheden in te stellen; (b) dat bij een nadere aanvullende functieduiding de uitkering moet worden voortgezet en een nieuwe uitlooptermijn in acht moet worden genomen (zie bijvoorbeeld overweging 4.5 in de uitspraak van de Raad van 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7137).

De vraag is aan de orde of de uitgangspunten van deze rechtspraak ook behoren te worden gehanteerd bij de heroverweging na bezwaar tegen een beëindiging van een ZW-uitkering op grond van artikel 19aa, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW als is gebleken dat er nieuwe functies aan de beoordeling ten grondslag worden gelegd. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Ook in dit geval dient een verzekerde, nadat nieuwe functies zijn geselecteerd, zich immers op de nieuw ontstane situatie in te stellen, wat onder meer betekent een andere oriëntatie op de arbeidsmarkt dan daarvoor. Dat onder omstandigheden die beëindiging kan samenlopen met de beoordeling van het recht op WIA-uitkering is geen reden om de vereiste zorgvuldigheid bij de beëindiging van het ziekengeld niet in acht te nemen. Ook de verwijzing van appellante naar de genoemde memorie van toelichting waarin aandacht wordt besteed aan de positie van vangnetters, in die zin dat deze vaak niet teruggaan naar de eigen werkgever, kan niet tot een andere conclusie leiden omdat ook voor hen geldt dat zij zich, nadat nieuwe functies zijn geselecteerd, opnieuw en mogelijk anders moeten oriënteren. Deze situatie is anders dan de situatie dat een verzekerde geschikt wordt geacht voor het eigen werk. Hieruit volgt dat bij het bestreden besluit terecht de datum waarop het recht op ZW-uitkering voor werkneemster eindigt niet is gehandhaafd op 15 februari 2015. Nu de wetgever bij het tweede lid van artikel 19aa van de ZW een duidelijke keuze heeft gemaakt voor de termijn van een maand die een verzekerde wordt gegund om zich in te stellen op een andere situatie en zich te oriënteren op het verrichten van andere arbeid (zie Kamerstukken II 2011/12, 33241, 3, p. 14), heeft UWV na heroverweging terecht bepaald dat vanaf 12 juni 2015 geen recht meer bestaat op ZW-uitkering. Het feit dat de wijziging van de beoordeling door het UWV gevolgen heeft voor de eigenrisicodrager maakt dit niet anders.