Naar boven ↑

Rechtspraak

Ontslag op staande voet wegens onterechte ziekmelding leidt tot verwijtbare werkloosheid; een later getroffen schikking maakt dit niet anders.

Appellant is vanaf januari 2014 werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

Bij brief van 24 april 2015 wordt appellant op staande voet ontslagen in verband met een onterechte ziekmelding. Appellant vecht het ontslag op staande voet vervolgens aan bij de kantonrechter, waarop partijen tot een einde van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden komen, onder intrekking van het ontslag op staande voet. Appellant vraagt op 23 juni 2015 een WW-uitkering aan. Bij besluit van 3 juli 2015 weigert UWV de door appellant aangevraagde WW-uitkering blijvend en geheel in verband met verwijtbare werkloosheid. Het bezwaar en beroep tegen voornoemd besluit zijn beide ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Artikel 24 lid 1 aanhef en onder a WW schrijft voor dat de werknemer dient te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Volgens artikel 24 lid 2 aanhef en onder a WW is de werknemer verwijtbaar werkloos als aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 BW en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. In dit verband moet volgens vaste rechtspraak van de Raad worden getoetst of aan de werkloosheid een arbeidsrechtelijke dringende reden ten grondslag ligt, waarbij de dringende reden zowel objectief als subjectief dringend dient te zijn. Naar het oordeel van de Raad is sprake van een dringende reden in objectieve zin. Gelet op de voortvarendheid waarmee is opgetreden is ook sprake van een dringende reden in subjectieve zin. Dat partijen in de ontslagzaak vervolgens alsnog tot een einde van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden zijn gekomen maakt dit niet anders, nu de redenen voor de beƫindiging van het dienstverband bepalend zijn voor de vraag of sprake is van verwijtbare werkloosheid. Het hoger beroep faalt.