Rechtspraak
Appellant wordt bij besluit van 4 november 2014 met ingang van 3 november 2014 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering. Op 16 juni 2016 vraagt appellant een proefplaatsing bij de Kringloopwinkel aan bij UWV voor de periode 20 juni 2016 tot en met 20 augustus 2016 voor 40 uur per week. Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellant reeds bij de Kringloopwinkel zou werken, heeft een inspecteur van UWV een onderzoek ingesteld. UWV heeft naar aanleiding van dit onderzoek de WW-uitkering en toeslag van appellant over de periode van 20 juli 2015 tot en met 13 december 2015 herzien en over de periode van 18 april 2016 tot en met 7 augustus 2016 ingetrokken. Tevens heeft UWV hetgeen in dat verband onverschuldigd was betaald aan WW-uitkering en toeslag over de periode van 20 juli 2015 tot en met 7 augustus 2016 (€ 6.535,47 bruto) van appellant teruggevorderd. Bij afzonderlijk besluit van 8 september 2016 (boetebesluit) heeft UWV appellant een boete opgelegd van € 3.270 omdat hij UWV niet heeft doorgegeven dat hij vanaf 17 juli 2015 werkzaamheden heeft verricht in de Kringloopwinkel. Het bezwaar tegen de herziening en terugvordering is ongegrond verklaard, het bezwaar tegen de boete is gegrond verklaard, waarop het boetebesluit is ingetrokken. Het beroep tegen de herziening en terugvordering is ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Op grond van artikel 20 lid 1 sub a WW eindigt het recht op uitkering voor zover de werknemer de hoedanigheid van werknemer verliest. Onder werkzaamheden uit hoofde waarvan een werknemer zijn hoedanigheid als werknemer verliest, moet volgens vaste rechtspraak van de Raad worden verstaan arbeid die in het economisch verkeer wordt verricht en waarmee het verkrijgen van enig geldelijk voordeel wordt beoogd of volgens de in het maatschappelijk verkeer geldende normen redelijkerwijs kan worden verwacht. Bij de vraag of sprake is van arbeid die in het economisch verkeer wordt verricht, komt betekenis toe aan de aard van de activiteiten en omgeving waarbinnen die activiteiten worden verricht. De door appellant verrichte werkzaamheden worden aangemerkt als te zijn verricht in het economisch verkeer nu daarmee het verkrijgen van geldelijk voordeel is beoogd, dan wel volgens de in het maatschappelijk verkeer geldende normen redelijkerwijs kon worden verwacht. Appellant heeft de door hem omschreven activiteiten verricht in een zakelijke omgeving en de activiteiten kwamen de bedrijfsvoering van de eigenaar van de Kringloopwinkel ten goede. Het al dan niet daadwerkelijk ontvangen van een vergoeding is hierbij niet van belang. Door van deze werkzaamheden geen melding te maken aan UWV heeft appellant zijn inlichtingenplicht overtreden. UWV heeft voorts aannemelijk gemaakt dat appellant reeds eerder werkzaamheden voor de Kringloopwinkel verrichtte en zich tevens bezighield met woningontruimingen. Het hoger beroep faalt.