Naar boven ↑

Rechtspraak

Geen ambtshalve verplichting UWV om te beoordelen of er aanleiding is de verzekerde een maatregel op te leggen wegens het niet naleven van diens verplichtingen op grond van de Wet WIA als daartoe geen verzoek is gedaan.

Appellante is eigenrisicodrager als bedoeld in artikel 1 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Werkneemster is sinds 2 juni 2009 in dienst bij (de rechtsvoorganger van) appellante als interieurverzorgster voor gemiddeld 13,75 uur per week. Op 10 september 2013 meldt zij zich ziek vanwege lichamelijke en psychische klachten. Met ingang van 8 september 2015 ontstaat recht op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA. Appellante handhaaft in hoger beroep haar standpunt dat werkneemster met ingang van 8 september 2015 recht heeft op een IVA-uitkering. Daarnaast voert appellante aan dat UWV ten onrechte heeft verzuimd om een maatregel op te leggen vanwege het niet voldoen aan de verplichting van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beroep overtuigend heeft toegelicht dat in het eerstkomende jaar een meer dan geringe kans op herstel bestaat, zodat geen reden is om te twijfelen aan het standpunt van UWV dat appellante volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht. Met betrekking tot het opleggen van een maatregel op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA het volgende. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Wet WIA is de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering verplicht in voldoende mate te trachten mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid te behouden of te verkrijgen. In artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA is bepaald dat, ter naleving van de plicht bedoeld in het eerste lid, de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering in elk geval verplicht is zich geneeskundig te laten behandelen of aanwijzingen van een arts op te volgen indien UWV of de eigenrisicodrager of het reïntegratiebedrijf in opdracht van UWV of de eigenrisicodrager, daartoe opdracht geeft en zijn genezing niet te belemmeren. In zijn uitspraak van 27 maart 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1096) heeft de Raad ten aanzien van het samenstel van bepalingen reeds overwogen dat daaruit blijkt dat de Wet WIA voorziet in aparte besluitvorming over enerzijds het ontstaan, voortduren, eindigen en herleven van het recht op uitkering alsmede of sprake is van duurzaamheid en anderzijds over de verplichtingen van de verzekerde en het opleggen van sancties bij overtreding van die verplichtingen. Voorts heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat de besluitvorming over het recht op uitkering losstaat van en voorafgaat aan besluitvorming over de verplichtingen van de verzekerde en het opleggen van sancties. In die zaak heeft de Raad geconcludeerd dat ingevolge de Wet WIA noch anderszins een verplichting voor UWV bestaat om bij een beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een verzekerde tevens ambtshalve te beoordelen of er aanleiding is de verzekerde een maatregel op te leggen wegens het niet naleven van diens verplichtingen op grond van de Wet WIA als daartoe geen verzoek is gedaan. In dit geval geldt deze verplichting te minder nu, gelet op artikel 89, in samenhang gelezen met artikel 88 van de Wet WIA, de eigenrisicodrager zelf over sanctiebevoegdheden beschikt. Het hoger beroep slaagt niet.