Naar boven ↑

Rechtspraak

‘Proefdraaien’ terecht niet meegenomen in berekening referte-eis; loongerelateerde WGA-uitkering terecht afgewezen.

Appellante is bij werkgeefster in dienst als verzorgende en valt op 9 augustus 2013 uit als gevolg van fysieke klachten. Na afloop van de wachttijd vindt een beoordeling plaats op grond van de WIA. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante wordt daarbij berekend op 20,9%. Bij besluit van 14 juli 2015 stelt UWV vast dat appellante met ingang van 7 augustus 2015 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Na bezwaar wordt de mate van arbeidsongeschiktheid op 55,84% vastgesteld, waarna alsnog een WIA-uitkering aan appellante wordt toegekend. Daarbij wordt wel overwogen dat appellante niet in aanmerking komt voor een loongerelateerde WGA-uitkering, omdat zij niet voldoet aan de referte-eis. Voorts wordt overwogen dat zij evenmin in aanmerking komt voor een loonaanvullingsuitkering omdat zij niet voldoet aan de inkomenseis. Het door appellante tegen het besluit van 7 juni 2016 ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalt appellante dat zij in aanmerking dient te komen voor een loongerelateerde WGA-uitkering.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Appellante is met ingang van 25 maart 2013 door middel van een zorgovereenkomst (arbeidsovereenkomst) in dienst getreden bij werkgeefster en is op 9 augustus 2013 uitgevallen wegens ziekte. Dit heeft UWV tot de conclusie gebracht dat appellante niet heeft voldaan aan de referte-eis, doordat zij niet in ten minste 26 kalenderweken ten minste één uur per kalenderweek heeft gewerkt. Dit standpunt is juist. Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat de periode voorafgaande aan de indiensttreding per 25 maart 2013 bij werkgeefster, waarin zij naar haar zeggen heeft ‘proefgedraaid’, mede in aanmerking dient te worden genomen bij het vaststellen van de referteperiode. Daartoe wordt overwogen dat appellante in deze periode een bijstandsuitkering ontving en dat er in deze periode geen dienstbetrekking was tussen appellante en werkgeefster. Dit betekent dat in deze periode geen sprake was van arbeidsuren als bedoeld in artikel 1a WIA, zodat deze periode terecht niet in aanmerking is genomen bij het beantwoorden van de vraag of appellante aan de referte-eis heeft voldaan. Het hoger beroep faalt.