Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Werkneemster op 1 januari 1993 bij De Opbouw in dienst getreden in de functie van groepsleider tegen een salaris van laatstelijk ? 2.393,00 bruto exclusief emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Gehandicaptenzorg 2007/2008 van toepassing. In artikel 3.10 lid 4 CAO staat dat voor de duur van maximaal 3 maanden de werknemer moet instemming met wijzigingen van de functie in aldaar genoemde situaties. In 2007 doet zich een incident voor binnen de groep van werkneemster. Naar aanleiding van dit incident en de daarna gevoerde gesprekken wordt werkneemster in 2008 op non-actief gesteld. Vervolgens biedt de werkgever haar een inhoudelijk andere functie aan. Werkneemster weigert deze werkzaamheden te verrichten, waarop werkgever de loonbetaling stopt.

In deze procedure vordert werkneemster loon. Zij stelt daartoe dat sprake is van een eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst en dat daarbij de toets van artikel 6: 248 BW geldt. Nu er geen wijzigingsbeding in de arbeidsovereenkomst is opgenomen dient de toetsing zwaarder te wegen dan in het geval zulk een beding wel was overeengekomen. De werkgever kan deze zware toets niet doorstaan. Volgens de werkgever dient echter het Taxi Hofman-criterium te worden aangelegd, wat inhoudt dat op redelijke voorstellen van de werkgever de werknemer dient in te gaan tenzij dit in alle redelijkheid niet van werknemer kan worden gevergd.

De kantonrechter oordeelt dat los van de vraag welk criterium van toepassing moet zijn, het voorstel van de werkgever in casu niet redelijk is. Ook het beroep op de CAO kan niet baten, daar er geen sprake is van een tijdelijk wijziging maar van een definitieve. Bijgevolg wordt de loonvordering van werkneemster toegewezen.