Rechtspraak
werknemer/KLM
Werknemer is sinds 1989 in dienst van KLM, laatstelijk in de functie van Planner Flow Europa. In december heeft werknemer een berisping gekregen, nadat uit een blaastest was gebleken dat hij tijdens werktijd onder invloed van alcohol verkeerde. In 2006 heeft werknemer geweigerd aan een dergelijke blaastest medewerking te verlenen. KLM heeft werknemer toen gewaarschuwd dat een volgende weigering zou worden beschouwd als bewijs dat hij heeft gedronken. In 2010 heeft er een confrontatie plaatsgevonden tussen werknemer en een collega. Omdat bij KLM opnieuw het vermoeden rees dat werknemer onder invloed was, heeft zij van werknemer verlangd dat hij een blaastest onderging. Werknemer wilde hier enkel aan meewerken indien ook bij zijn collega een blaastest werd afgenomen. KLM zegde toe dit te doen. De collega-werknemer is evenwel zonder blaastest naar huis gestuurd. Vervolgens heeft werknemer geweigerd de blaastest af te nemen. De arbeidsovereenkomst is vervolgens ontbonden onder toekenning van een vergoeding ad € 15.000 bruto. Tegen deze beschikking is werknemer in hoger beroep gekomen, stellende op grond van artikel 6 EVRM dat het appelverbod buiten toepassing moet blijven. Voorts beroept hij zich op schending van hoor en wederhoor alsmede dat de kantonrechter buiten het toepassingsbereik is getreden door geen rekening te houden met het opzegverbod tijdens ziekte.
Het hof oordeelt als volgt. Het bepaalde in de artikelen 6 EVRM en 14 IVBPR impliceert niet dat tegen een rechterlijke beslissing hoger beroep open dient te staan. Burgers kunnen aan artikel 6 EVRM het recht op toegang tot de rechter ontlenen, maar hierin ligt niet besloten dat burgers een recht wordt toegekend op hoger beroep. Een wettelijke beperking van rechtsmiddelen komt derhalve op zichzelf niet in strijd met artikel 6 EVRM en kan niet met een beroep op deze bepaling opzij worden gezet. Ook voor artikel 14 IVBPR geldt dat deze bepaling niet een recht op hoger beroep waarborgt.
Het niet of onjuist toepassen van artikel 7:685 lid 1 BW (reflexwerking opzegverboden) leidt niet tot een doorbrekingsgrond van het appelverbod. Voorts kan niet gezegd worden dat de kantonrechter een fundamenteel beginsel van behoorlijke rechtspleging, met name het beginsel van hoor en wederhoor, heeft geschonden door op basis daarvan zonder nader onderzoek het standpunt van KLM als voldoende aannemelijk gemaakt aan te merken en aan het aanbod van werknemer om getuigenbewijs te leveren, voorbij te gaan. Partijen hebben gelijke kansen voor het aannemelijk maken van hun standpunt gehad en hebben ook overigens een gelijkwaardige behandeling gekregen. Voorts gaat het hier om een eenvoudige, op een spoedige beslissing gerichte verzoekschriftprocedure, waarin de rechter beslist zonder aan de wettelijke bewijsregels te zijn gebonden (vgl. HR 3 december 1982, NJ 1983, 182), zodat in beginsel zonder het houden van getuigenverhoren op het verzoek kan worden beslist. Derhalve kan niet worden volgehouden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling geen sprake is geweest.