Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 22 maart 2011
ECLI:NL:GHSHE:2011:BP8866
werknemer/werkgever
Werknemer is van 1 juni 1977 tot 27 januari 1978 (waarvan drie weken bouwvakantie en één week kerstvakantie) bij X in loondienst werkzaam geweest als meewerkend voorman. Vanaf 1958 heeft hij bij verschillende andere werkgevers in deze functie gewerkt. Na het dienstverband bij X heeft werknemer nog voor vijf andere werkgevers soortgelijke werkzaamheden verricht. In 2006 is bij werknemer de diagnose maligne mesothelioom gesteld. Werknemer heeft vervolgens X aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade. Volgens (de erven van) werknemer heeft de kantonrechter ten onrechte haar vorderingen afgewezen en is de kantonrechter ten onrechte niet toegekomen aan de vraag of X destijds in haar zorgplicht jegens werknemer tekortgeschoten is. Volgens werknemer is in voldoende mate aangetoond dat hij tijdens zijn dienstverband bij X aan asbest is blootgesteld en dat die blootstelling de voor werknemer fatale asbestziekte mesothelioom heeft veroorzaakt.
Het hof oordeelt als volgt. Voor het ontstaan van (maligne) mesothelioom is, anders dan voor asbestose, niet nodig dat er sprake is van een langdurige blootstelling aan de inademing van asbeststof. Ten aanzien van mesothelioom geldt geen enkele drempelwaarde, behalve nul (vgl. o.m. HR 25 juni 1993, LJN AD1907). De bewijslast van de deze blootstelling rust op werknemer. Anders dan de kantonrechter acht het hof (in het bijzonder op grond van de verklaring van een getuige) wel bewezen dat werknemer zelf de houtdraadbouten door de asbestgolfplaten heeft getikt en aangedraaid, zodat in voldoende mate vaststaat dat hij is blootgesteld aan wit asbest. Het hof benoemt een deskundige om vast te stellen of de blootstelling aan wit asbest in de onderhavige zaak ook tot gevolg heeft gehad dat werknemer asbestvezels heeft ingeademd.
Met betrekking tot de vermeende schending van de zorgplicht oordeelt het hof als volgt. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 februari 2006, LJN AU6927 (Heesbeen) stelt X dat van werkgevers, in het bijzonder van een niet asbest producerend of verwerkend bedrijf – zoals X –, in 1977/1978 niet zonder meer kon worden verwacht dat zij veiligheidsmaatregelen troffen, maar dat dat afhangt van de duur en intensiteit van de blootstelling. Het hof overweegt dat op grond van de omstandigheid dat zij wist dat met asbestplaten werd gewerkt en ook wist, althans had moeten weten, dat inademing van asbestvezels tot asbestose/longkanker kan leiden, in beginsel verplicht was de veiligheidsmaatregelen te nemen ter voorkoming van asbestose/longkanker, tenzij komt vast te staan dat die maatregelen in casu achterwege konden blijven omdat, alleen al vanwege de korte duur en de geringe intensiteit van de werkzaamheden van werknemer, het risico op het ontstaan van asbestose/longkanker bij werknemer was uitgesloten. Ten aanzien van de duur en intensiteit heeft het hof vastgesteld dat onderhavig werk 4 à 5 uur duurde, dat het in de buitenlucht werd uitgevoerd en dat de taak van werknemer, die zich op het dak bevond, was beperkt tot het aanpakken van (een onbekend aantal) beneden door een ander (met de zaag) gehoekte platen om deze vervolgens met behulp van houtdraadbouten op het dak te monteren, waarbij de bouten met behulp van een hamer door de asbestgolfplaten werden getikt en vervolgens werden aangedraaid met een ring-/of steeksleutel en afgedekt met een plastic kapje. Of van deze 'tenzij'-uitzondering sprake is, moet een deskundige vaststellen.
Voor zover X zich heeft beroepen op alternatieve blootstellingen van werknemer aan asbest in het milieu, bij werkzaamheden in privé en/of werkzaamheden bij andere werkgevers faalt dit beroep. Uit het bepaalde bij artikel 6:99 BW volgt dat de omstandigheid dat werknemer vóór en ná zijn dienstverband bij X ook bij andere werkgevers aan asbest blootgesteld zou (kunnen) zijn geweest – indien al aangetoond – niet afdoet aan de aansprakelijkheid van X, omdat dat causaal verband reeds kan worden aangenomen indien de relevante blootstelling in het werk bij X de mesothelioom kan hebben veroorzaakt. Het hof merkt nog op dat de door X aangevoerde omstandigheden dat in het bedrijf van X geen andere mensen ziek geworden zijn door blootstelling aan bepaalde stoffen c.q. werken in/onder bepaalde arbeidsomstandigheden en dat de door werknemer destijds verrichte werkzaamheden als heel gebruikelijk handelen zijn aan te merken, aan al het bovenstaande niet afdoen.