Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Stichting Jeugdformaat
Gerechtshof Amsterdam, 22 maart 2011
ECLI:NL:GHAMS:2011:BP9451

werknemer/Stichting Jeugdformaat

Vordering tot vernietiging van beëindigingsovereenkomst verjaard door niet tijdige stuitingshandeling na buitengerechtelijke vernietiging. Finale kwijting staat aan loonvordering in de weg

Partijen hebben op of omstreeks 20 januari 2003 een beëindigingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer is bepaald dat onder afstand van alle rechten en finale kwijting aan werknemer een ontslagvergoeding van € 165.000 toekomt. Werknemer heeft deze overeenkomst buitengerechtelijk vernietigd op 29 april 2003 wegens dwaling. Werknemer vordert aanmerkelijke bedragen wegens achterstallig loon, niet-uitbetaalde vakantiedagen en harmonisatiekosten. Werkgever, Stichting Jeugdformaat, beroept zich op verjaring van de rechtsvordering.

Het hof oordeelt als volgt. In artikel 3:52 BW is bepaald dat de rechtsvordering tot vernietiging van een rechtshandeling in geval van dwaling verjaart door het verloop van drie jaren nadat de dwaling is ontdekt. Voor stuiting van deze verjaring is op de voet van het bepaalde in artikel 3:317 lid 2 BW vereist een schriftelijke aanmaning die binnen zes maanden wordt gevolgd door het instellen van de rechtsvordering. Werknemer heeft op 31 maart 2009, bij wege van eisvermeerdering in de memorie van grieven, de verklaring van recht gevorderd. Het hof vat deze vordering op als de vordering bedoeld in artikel 3:51 BW strekkende tot het in rechte doen aanvaarden van de door werknemer ingeroepen (maar door Jeugdformaat niet aanvaarde) vernietingsgrond dwaling. Op 31 maart 2009 was deze rechtsvordering verjaard, aangezien de vernietigingsgrond dwaling reeds op 29 april 2003 (toen daarop bij brief van die datum buitengerechtelijk een beroep was gedaan) bekend was. Voor zover werknemer daarnaast een beroep heeft gedaan op misbruik van omstandigheden, is de vordering tot het rechte doen vaststellen van deze vernietigingsgrond eveneens verjaard, nu ervan uitgegaan dient te worden dat de invloed van de (gestelde) bijzondere omstandigheid ten tijde van het verzenden van de brief van 29 april 2003 had opgehouden te werken. De door werknemer gevorderde verklaring van recht is niet toewijsbaar. In het tussenarrest is overwogen dat de in de faxbrief van 15 januari 2003 onder 12 opgenomen finale kwijting – waarover partijen bij faxbrieven van 16, 17 en 20 januari 2003 overeenstemming hebben bereikt – eraan in de weg staat dat werknemer thans aanspraak heeft op uitbetaling van niet genoten vakantie-uren c.a. Nu de buitengerechtelijke vernietiging bij brief van 29 april 2003 van de overeenkomst van januari 2003 door Jeugdformaat niet is aanvaard en nu voorts deze vernietiging in rechte niet meer kan worden uitgesproken, kan de finale kwijting aan werknemer worden tegengeworpen.