Rechtspraak
werknemer/Patrimoniums Woningstichting te Delfshaven
Werknemer is per 15 juli 1998 benoemd tot statutair directeur/bestuurder van PWS, een woningbouwstichting. Uit dien hoofde koopt en verkoopt PWS geregeld onroerende zaken en initieert zij de ontwikkeling van projecten. In oktober 2005 heeft de FIOD een inval gedaan bij PWS en onderzoek verricht naar met name de persoon van werknemer. PWS heeft naar aanleiding van de onderzoekingen door de FIOD via haar raadsman aan Ernst : Young Security : Integrity Services B.V. (hierna: Ernst : Young) verzocht een onderzoek in te stellen om na te gaan of zij bij onroerendgoedtransacties is benadeeld door werknemer. PWS heeft werknemer op 7 februari 2006 op staande voet ontslagen als werknemer van PWS. Bij dagvaarding van 27 juli 2006 heeft PWS werknemer in rechte betrokken voor de kantonrechter te Rotterdam. PWS vorderde op basis van artikel 7:661 BW veroordeling van werknemer tot betaling van € 12.451.068,50 (€ 11.746.793.19 als gevolg van onroerendgoedtransacties en € 704.572,31 als gevolg van verboden nevenwerkzaamheden van werknemer). Het hof heeft daartoe overwogen dat naar zijn oordeel vaststaat dat werknemer opzettelijk, dan wel bewust roekeloos, alsmede in strijd met goed werknemerschap en artikel 7 lid 2 van zijn arbeidsovereenkomst heeft gehandeld, in die situaties waarin hij gelden van derden heeft ontvangen in verband met transacties waarbij ook PWS was betrokken. Van dit handelen kan hem een ernstig verwijt worden gemaakt, aldus het hof, op grond waarvan werknemer aansprakelijk is voor eventuele schade die PWS als gevolg hiervan heeft geleden. Het schadebedrag is bepaald op € 5.051.965,50. In cassatie klaagt werknemer onder meer dat het hof ten onrechte en buiten de rechtsstrijd van partijen om aansprakelijkheid (mede) heeft gebaseerd op artikel 2:9 BW en dat van opzet of bewuste roekeloosheid geen sprake is geweest.
De Hoge Raad oordeelt als volgt. De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 Wet RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.