Naar boven ↑

Rechtspraak

!GO/werknemer
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19 april 2011
ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ1752

!GO/werknemer

Bestuurder van een WSW-organisatie dient vakantiedagen, gratificaties en bonussen terug te betalen op grond van onverschuldigde betaling

!GO, voorheen WAVA Beheermaatschappij B.V. (hierna: WAVA), bestaat in het kader van de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening (hierna: WSW). Enig aandeelhouder van !GO is de Gemeenschappelijke Regeling Werkvoorzieningschap Arbeid voor Allen (hierna ook: de Gemeenschappelijke Regeling), waaraan voor de uitvoering van hun WSW-taak deelnemen de gemeenten Oosterhout, Geertruidenberg, Drimmelen, Werkendam, Woudrichem en Aalburg. Op 1 mei 2002 is X voor de duur van vijf jaar als werknemer in dienst getreden bij WAVA (!GO) in de functie van algemeen (statutair) directeur tegen een salaris van € 9.000 bruto per maand. In juli 2006 is X door de AVA op staande voet ontslagen wegens het ontvreemden van gelden aan !GO. In 2009 is X hiervoor strafrechtelijk veroordeeld. In deze procedure vordert !GO aanmerkelijke bedragen van X, onder meer op grond van artikel 2:9 BW en onverschuldigde betaling van gratificaties. In reconventie heeft X schadevergoeding en uitbetaling van achterstallig loon gevorderd. De rechtbank heeft de vordering van !GO slechts voor een klein deel toegewezen. In reconventie is !GO veroordeeld tot betaling van schadevergoeding (inkomens- en immateriële schadevergoeding).

Het hof oordeelt als volgt. Met !GO is het hof van oordeel dat van een bestuurder als X mocht worden verwacht dat hij, indien hij zelf meent ook aanspraak te kunnen maken op een gratificatie zoals hier aan de orde, daarover overleg zou plegen met de RvC dan wel de algemene vergadering van aandeelhouders, zijnde de organen aan wie X binnen de vennootschap verantwoording aflegt. Het niet nader onderbouwde beroep van X op de (aanvullende werking van de) redelijkheid en billijkheid maakt dit niet anders. Ook het beroep dat X doet op een redelijke vergoeding voor zijn werkzaamheden op grond van artikel 7:618 BW kan hem niet baten, nu X niet duidelijk heeft gemaakt op welke werkzaamheden hij in het bijzonder doelt. Hetzelfde geldt voor de stelling van X dat de RvC de gewijzigde rechtspositieregeling was toegezonden. Ook wat dat verweer betreft heeft X onvoldoende onderbouwd waarom uit die enkele toezending zou volgen dat ook hij aanspraak kon maken op een gratificatie. De conclusie is dat de betreffende bedragen ten onrechte zijn uitbetaald en dat de vordering van !GO op dit punt toewijsbaar is.

De door X aan zichzelf uitbetaalde 62 vakantiedagen, zijn in strijd met artikel 7:640 BW. Het betrof hier een uitbetaling tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst, in welk geval ingevolge artikel 7:640 BW, daargelaten nog de eis van schriftelijkheid, sprake moet zijn van een overeenkomst tussen partijen. Dat een dergelijke afspraak er is, is niet gesteld noch gebleken. X voert ten verwere aan dat de arbeidsovereenkomst inmiddels is geëindigd, dat artikel 7:640 BW, dat ziet op afkoop van vakantiedagen gedurende de arbeidsovereenkomst, niet meer relevant is en beroept zich op verrekening. Deze stellingen falen.

Partijen worden wel in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de eventuele afspraken tussen X en de raad van commissarissen over de loonsverhoging. Volgt aanhouding van de zaak.