Naar boven ↑

Rechtspraak

Stichting Studenten Huisvesting c.s./werkneemster
Rechtbank Midden-Nederland, 4 mei 2011
ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ4021

Stichting Studenten Huisvesting c.s./werkneemster

Samenwerkingsverband woningcorporatie leidt niet tot overgang van onderneming. Ontbinding wegens disfunctioneren. Opzegverbod wegens lidmaatschap ondernemingsraad niet van toepassing

Werkneemster (40 jaar) is op 5 maart 2001 in dienst van (de rechtsvoorganger van) SSH getreden. Zij is werkzaam op de afdeling Vastgoed. SSH is een woningcorporatie waarvan de activiteiten in hoofdzaak zijn gericht op het huisvesten van studenten. Daarnaast neemt zij deel in een aantal vennootschappen die door haar met andere corporaties voor een bepaald doel zijn opgericht. In 2009 heeft SSH met Mitros het plan opgevat een samenwerkingsverband aan te gaan teneinde starterswoningen te ontwikkelen. Hiertoe is door hen Jebber opgericht. In verband met eventuele negatieve gevolgen van dat samenwerkingsverband voor het werkaanbod op de afdeling Vastgoed van SSH is een discussie ontstaan met de ondernemingsraad. Thans verzoekt SSH ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werkneemster wegens disfunctioneren (met name gelegen in de bejegening van werkneemster jegens werkgever en derden). Werkneemster stelt zich op het standpunt dat sprake is van een overgang van onderneming naar Jebber, zodat SSH niet-ontvankelijk is.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Het is aan werkneemster voldoende feiten te stellen teneinde aannemelijk te maken dat sprake is van een overgang van onderneming. Zij heeft niet aannemelijk kunnen maken dat SSH zich anders dan incidenteel met de ontwikkeling van starterswoningen bezighoudt, laat staan dat SSH daartoe een economische eenheid in stand houdt, welke eenheid is overgegaan naar Jebber. De enkele omstandigheid dat leads voor de ontwikkeling van starterswoningen die binnenkomen bij SSH moeten worden doorgegeven aan Jebber, zoals SSH stelt en werkneemster niet heeft tegengesproken, is daartoe onvoldoende.

SSH heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij oprecht van mening is dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet zinvol meer is. De kantonrechter verwijst daartoe naar de door SSH geschetste incidenten tussen werkneemster en de directeur van SSH, en naar de incidenten tussen werkneemster en haar collega's. Een C-factor van 0,6 wordt billijk geacht (€ 23.000).

In verband met haar advisering van de ondernemingsraad doet werkneemster een beroep op deze bescherming. Zij stelt dat zij in ieder geval op zijn minst als commissielid beschouwd kan worden. De kantonrechter gaat hieraan voorbij, nu werkneemster geen lid is van de ondernemingsraad, noch van een commissie. Werkneemster heeft ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat haar advisering van de ondernemingsraad een rol heeft gespeeld bij de beslissing van SSH om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.