Naar boven ↑

Rechtspraak

Ontbindingsverzoek werknemer na stagnerende re-integratie leidt tot C=2,5

Tussen partijen bestaat een arbeidsovereenkomst. Werknemer (57 jaar) is sedert 1 juli 1983 in dienst van (rechtsvoorgangers van) Ricoh, laatstelijk als Supervisor Technical Services, tegen een brutosalaris (exclusief vakantiegeld) van € 4.241,86 per maand. Op 16 september 2009 heeft werknemer zich ziek gemeld. De door de bedrijfsarts ingeschakelde organisatie HSK Groep heeft een burn-out geconstateerd als gevolg van een langdurige belasting op het werk. Werknemer is door de bedrijfsarts op 11 november 2009 geschikt geacht om per 23 november 2009 werkzaamheden in het kader van zijn re-integratie te gaan verrichten voor 3x3 uur. Op 16 december 2009 wordt werknemer ervan op de hoogte gesteld dat Ricoh tezamen met de bedrijfsarts van oordeel is dat hij als passende werkzaamheden OFI's (klachten) dient te gaan behandelen. Werknemer begint daarmee op 18 december 2011. Bij e-mail van 23 april 2010 schrijft de bedrijfsarts plotseling aan Ricoh dat hij van mening is dat werknemer om medische redenen niet in staat is en niet meer zal zijn om in zijn eigen dan wel andere werkzaamheden binnen Ricoh te re-integreren. Ricoh heeft vervolgens de re-integratie van werknemer gestaakt. Werknemer heeft meermalen aangedrongen op wedertewerkstelling, maar dit is door Ricoh afgehouden. Op 8 maart 2011 is het verzoekschrift van werknemer tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter ontvangen.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Gelet op al het voorgaande en het verhandelde ter zitting, is de kantonrechter van oordeel dat er sprake is van verandering van de omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve behoort te eindigen. Dat er, zoals het UWV stelt, inmiddels sprake was van een arbeidsconflict, is geheel en al aan Ricoh te wijten. Nu de arbeidsongeschiktheid van werknemer in ieder geval voor een deel veroorzaakt is door het werk, had het op de weg van Ricoh gelegen om tot een gedegen re-integratie van werknemer te komen. Daarvan is geen sprake. De in eerste instantie aan werknemer aangeboden werkzaamheden waren niet passend. De vervolgens aangeboden werkzaamheden waren onvoldoende om werknemer, gedurende het aantal uren waarin hij volgens de arboarts kon re-integreren, aan het werk te houden. Vervolgens zijn aan werknemer geen werkzaamheden meer aangeboden. De door werknemer geopperde werkzaamheden, bijvoorbeeld die van field engineer, worden aan hem niet aangeboden. De kantonrechter merkt daarbij op dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen een voor werknemer passende (andere) functie en re-integratiewerkzaamheden. Dat in een organisatie als Ricoh met 1500 medewerkers, waarvan een deel niet vanuit het hoofdkantoor in 's-Hertogenbosch werkt, maar vanaf de woonplaats (zoals ter zitting medegedeeld geldt dat laatste onder andere voor de technische teams) geen werkzaamheden te vinden zouden zijn die werknemer ter re-integratie zou kunnen verrichten, is door Ricoh niet onderbouwd en is ook zeer onwaarschijnlijk. Daar waar de bedrijfsarts van het ene op het andere moment tot het oordeel kwam dat werknemer niet meer bij Ricoh werkzaam kon zijn, zonder dat hij deze wijziging van inzicht motiveerde, mocht Ricoh niet op de juistheid van dat oordeel afgaan. Gelet op deze feiten acht de kantonrechter de wijziging in de omstandigheden geheel en al aan Ricoh te wijten. Er zijn derhalve termen aanwezig om aan werknemer een, ten laste van Ricoh komende, vergoeding toe te kennen. Bij de vaststelling van de hoogte van die vergoeding wordt, op basis van de kantonrechtersformule, rekening gehouden met de duur van het dienstverband, de leeftijd van werknemer en het door hem laatstelijk genoten salaris. Er wordt geen rekening gehouden met de bonustoeslag omdat deze, zoals uit de stukken blijkt, prestatieafhankelijk is. In verband met al hetgeen hiervoor is overwogen wordt de correctiefactor in de kantonrechtersformule, conform het verzoek, op 2,5 gesteld. De vergoeding zal mitsdien worden vastgesteld op een afgerond brutobedrag van € 383.680.