Rechtspraak
werknemers/SHL Nederland BV
Werknemers zijn in 2003 respectievelijk 2004 in dienst getreden van SHL. Omdat de functies van werknemers zijn komen te vervallen, heeft SHL in april 2008 de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomsten te ontbinden onder toekenning van een vergoeding. Bij beschikkingen van 21 juli 2008 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomsten van partijen met ingang van 22 juli 2008 ontbonden, met toekenning aan werknemers van een vergoeding van respectievelijk € 16.664,27 en € 18.686,10. Het UWV heeft vervolgens geweigerd werknemers eerder dan 1 september 2008 een WW-uitkering te verstrekken in verband met de fictieve opzegtermijn (artikel 16 WW). Werknemers vorderen thans loon/vergoeding, omdat het volgens hen aan SHL te wijten is dat zij niet per 1 augustus maar pas per 1 september een WW-uitkering ontvangen. SHL stelt zich op het standpunt dat partijen met wederzijds goedvinden op 1 juli 2008 de arbeidsovereenkomst hebben beëindigd, zodat werknemers wel degelijk per 1 augustus recht zouden hebben op een WW-uitkering, althans SHL niets valt te verwijten.
Het hof oordeelt als volgt. Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat voor het tot stand komen van een beëindigingsovereenkomst de algemene regels voor de totstandkoming van overeenkomsten gelden. Daarvoor is nodig dat er wilsovereenstemming is tussen partijen. Partijen moeten het in ieder geval eens zijn over de essentialia van de beëindigingsovereenkomst, zoals het einde van het dienstverband als zodanig, het tijdstip van de beëindiging en het wel of niet toekennen van een vergoeding. Het sluiten van een beëindigingsovereenkomst is in beginsel vormvrij. De schriftelijke vastlegging daarvan is met name van belang voor het leveren van bewijs. Vast staat dat, nadat SHL op 24 april 2008 ontbindingsverzoeken bij de kantonrechter had ingediend, opnieuw overleg tussen partijen heeft plaatsgevonden over (de voorwaarden voor) beëindiging van het dienstverband van werknemers. Werknemers betwisten niet dat de tekst van de op 5 juni 2008 gedateerde beëindigingsovereenkomst – waarin is opgenomen dat het dienstverband met ingang van 1 juli 2008 onvoorwaardelijk zou eindigen – na gezamenlijk overleg tussen de raadslieden van partijen door de raadsman van SHL is opgesteld en aan hen is voorgelegd. Evenmin betwisten zij dat de raadsman van werknemers op 6 juni 2008 aan de raadsman van SHL per e-mailbericht heeft meegedeeld dat de tekst akkoord was en dat de overeenkomst ter ondertekening aan werknemers is gemaild, waarna de raadsman van werknemers op 11 juni 2008 de door hen getekende overeenkomsten per fax aan SHL heeft doen toekomen. Daarmee staat naar het oordeel van het hof vast dat wilsovereenstemming bestond omtrent de beëindigingsovereenkomst en de daarin opgenomen bepaling dat het dienstverband met wederzijds goedvinden per 1 juli 2008 zou eindigen. Zoals hiervoor is overwogen is het dienstverband tussen SHL en werknemers op 1 juli 2008 met wederzijds goedvinden geëindigd. Dat de arbeidsovereenkomsten door de kantonrechter – anders dan door partijen was overeengekomen en ook anders dan door partijen verwacht – niet met ingang van 1 juli 2008 zijn ontbonden, maar, gelet op de datum van de beschikking, met ingang van 22 juli 2008, maakt dat niet anders. Een reeds geëindigde arbeidsovereenkomst kan niet meer ontbonden worden. Zoals de kantonrechter in het bestreden vonnis al heeft overwogen, heeft de ontbindingsbeschikking in zoverre geen gevolgen voor de rechtsverhouding tussen partijen. Voor het aanvragen van de WW-uitkering en de door het UWV gehanteerde fictieve opzegtermijn, zou dan ook moeten worden aangesloten bij artikel 16 lid 3 sub c WW: 'indien de dienstbetrekking is geëindigd met wederzijds goedvinden, toegerekend aan de periode onmiddellijk volgend op de datum waarop de beëindiging schriftelijk is overeengekomen, dan wel, bij gebrek aan een schriftelijke beëindigingsovereenkomst, aan de periode onmiddellijk volgend op het tijdstip waarop de dienstbetrekking is geëindigd'. Werknemers hadden gelet daarop met ingang van 1 augustus 2008 met recht aanspraak kunnen maken op een WW-uitkering. Nu zij verzuimd hebben tegen de afwijzing bezwaar te maken, komt dit voor hun risico.